Arm maar proper

Volk, heet het boek met getuigenissen over armoede, samengesteld door Tom Naegels en Marjorie Blomme. Een boek dat komaf wil maken met de mythe dat wie Arm is het Zelf Gezocht heeft. Eriek Verpale las het en herkende er veel in.

Het is dinsdagavond, negen uur, en ingekuild in mijn barstensvolle boekenparadijs zit ik een beetje in de vlammen van mijn kacheltje te staren waarin ik nog maar een kwartier geleden een ingetrapt pakket kartonnen verpakkingen heb gekieperd: lege dozen van onder andere het belachelijk goedkope Hongaarse kattenvoermerk Sütemény alsook doosjes van Vitakraft die levenskracht garanderen, althans voor mijn twee parkieten en twee kanaries, want wie heelder dagen – vaak met een vergrootglas – in oude folianten van de Studia Rosenthaliana zit te snuffelen, heeft 's namiddags bij een kop kof soms wel's graag wat aanspraak: wiet! wiet!! krieb! krèèp! Nog altijd beter dan naar Villa Politica kijken is mijn wapenspreuk, waarin het toch altijd maar over scheiden of niet-scheiden gaat. Heb ík daar indertijd zoveel herrie over gemaakt? En ik ben dan nog wel twéé keer gescheiden en telkens half berooid achtergebleven! Maar dit terzijde, want er moet mij iets van het hart: ik durf het haast niet te suggereren, maar zouden ze er daar bij de Standaard der Letteren soms een huiskat op nahouden? Of is er een medewerker die Friskies boven de ordinaire borrelnootjes verkiest? Late het gebeuren dat hier een vriendelijke jongen van een koerierdienst mij hier donderdagavond de uitprint van een boek kwam brengen. Afzender: DSL. Titel van het boek: simpelweg Volk. Nog maar net had ik het pak geopend of Kamiel, mijn Britse kortharige logékater, kwam enthousiast op de keukentafel gesprongen als zat er een lekker happie in voor hem.

‘Weg! Weg!' siste ik, en duwde hem met mijn rugkrabber zachtjes opzij. Maar nee, hij zou en moest iedere pagina met mij meelezen. Britse kortharigen zijn geweldige huiskatten met een rustig en goedmoedig karakter, maar héél duur in de aanschaf. Vandaar dat ik er zelf geen bezit, maar mijn bescheiden uitkering soms bijspijker door mijn boekenhol open te stellen als illegaal kattenasiel, vooral dan voor mensen die toch al te veel geld hebben en altijd maar naar het buitenland moeten reizen, bijvoorbeeld naar conferenties in Straatsburg, teambuildings in Seoel of naar hun saunalief in Uusikaupunki, Finland. Volk, een uitgave van Epo en samengesteld door Marjorie Blomme en Tom Naegels, met foto's van François de Heel, is een boek, kort gezegd, dat over armoede gaat: armoede in al haar facetten en bovendien een boek dat voor de zoveelste keer (!) komaf probeert te maken met het haast onuitroeibare sprookje dat wie Arm is het Zelf Gezocht heeft. Heb ik recht van spreken? Neen, niet echt, maar de getuigenissen van de mensen waarop het boek gebaseerd is, hebben dat des te meer. Maar ik herkén vaneigens wel veel dingen, daar gaan we niet moeilijk over doen. Met uitzondering van de jaren 1999-2005 heb ik bijna altijd in volksbuurten gewoond, wat zeg ik?

Ik ben er zelf in geboren. In 1952.

Mijn geboortestraat heet anders, en de naam van het dorp vermeld ik ook al liever niet: mijn ouders leven (gelukkig) nog, vandaar, maar over het algemeen noemden ze ons straatje la ruette de la misère. Als kind heb ik nooit goed begrepen waarom, want zélf vond ik het er geweldig spannend. Niet ver van ons woonde eenVlasoviet (een Wit-Rus die in de Tweede Wereldoorlog met de Duitsers tegen de Sovjets gevochten had en via een ingewikkeld parcours in onze contreien was beland). Naast mijn ouderlijk huisje schurkte zich de stulp aan van mijn overgrootmoeder Mudriene (1872-1965) bij wie ik, althans tot mijn twaalfde, grotendeels opgevoed ben. Het was er nette armoe. Geen honger, maar wel alle dagen pap & pap & pap: woelekenspap, letterkenspap, staartjespap, neuskenspap… Ik kan de dag van vandaag nog altijd geen pap zíen, laat staan eten. Kou? Als ik eerlijk mag zijn: nooit echt gehad. Dekens die 's ochtends berijmd waren, so what? Ik sliep onder een warme Russische paardendeken en aan mijn voeten lag een in een doek gewikkelde baksteen die eerder die avond in de oven van de Leuvense stoof was opgewarmd. 's Winters werd er doorgaans vroeg naar bed gegaan: televisie en radio bestonden niet en van lezen bij de olielamp was geen sprake, want petrol kostte geld. De hond sliep bij mij op het bed en al stonk hij verschrikkelijk uit zijn bek, het was lekker warm en bovendien hield hij de ratten op afstand die tussen de te drogen gelegde winterappelen voortdurend rondscharrelden. Iederéén had toen wel een hond vrij rondlopen en het waren de kwaaisten niet. Tot het gebeurde.

Mudriene zei dat ik mee moest.

‘Meetje,' zei ik. ‘Waaromme?'

‘Naar die bandieten van Kloffers.'

‘Maar waaromme?'

‘Vooruit, en doe wat ik zegge!'

Ze was zesennegentig en ik bijna zes. Ik was aan het tekenen. Dat gebeurde niet op een tekenblok uit de Sarma (daar was geen geld voor), maar op een in repen gesneden papieren rolgordijn dat onder de vliegenscheten zat. Enfin, wij naar de Kloffers, die zich uit een familie van kloefkappers (klompenmakers) opgewerkt hadden tot kolenhandelaars. Ik was doodsbang van die altijd zwarte mannen, twee broers die altijd tegen elkaar stonden te brullen en elkaar de grofste verwijten toe slingerden. De Selle had maar één arm, de andere was er ergens in het verre Rusland afgeschoten, en de andere miste een oor: afgesneden door de fascisten tijdens de Spaanse Burgeroorlog, want den Dré was als fervente communist de brigades gevolgd. De oude moeder van de Kloffers probeerde haar zonen zo goed als mogelijk te kalmeren en kreeg daarbij de hulp van een van de merkwaardigste mensen die ik ooit in mijn leven heb ontmoet: Juul Zwarte Lotte. Een simpele ziel die in een vervallen smidse in een niet te beschrijven smerigheid hokte, maar verder geen mens kwaad deed. Hij werd bij de Kloffers zowat als domme kracht gebruikt. Zijn bijnaam, Juul Zwarte Lotte, had hij op een bijzondere manier verdiend. Maart '45, België was al bevrijd, het zuiden van Nederland ook, toen er in het dorp voor het eerst een carnavalsstoet werd toegestaan: eerder was dat door de moffen verboden geweest. Jules, die overal van de Canadezen en Amerikanen goederen stal, had een hele voorraad zwarte schoensmeer soldaat kunnen maken en had er niets beters op gevonden dan zich helemaal naakt, maar van kop tot teen ingesmeerd met zwarte schoenblink, in de feestende carnavalsmeute te mengen.

‘Negro!' riep hij uit, ‘negro!'

Mudriene duwde de broers opzij en pikkelde de keuken binnen. Ze klopte.

‘Wie èster doare?' riep moeder Kloffers.

‘Goe volluk nondedzu!' riep mijn overgrootmoeder.

Bedremmeld volgde ik haar. Het was donker in de keuken en prettig rook het er niet. Vanuit een kartonnen doos zat een zo te zien erg valse kat mij aan te loeren. Mijn Mudriene zei dat het geen doen meer was. Dat ze vetzakken bestelde (kolen uit de Limburgse mijnen die goedkoper waren dan de Waalse), daar kon ze zelf niet aan doen, met haar weduwenpensioentje, maar dat dedzu er altijd zoveel gruis in die zakken zat, dat kon niet meer zijn.

‘En altijd nat!'

‘En dâ manneken hier', vervolgde ze hijgend, ‘die moet die kolen kapot kloppen want zélf kan ik dat niet meer op mijnen ouderdom. Hij zegt zélf : Méétjen, die kolen zijn altijd nat!'

Ik sloop stilletjes naar buiten, het erf op. Ineens zag ik Juul Zwarte Lotte lopen. ‘Ha, ons joderke', zei hij. Ik zweeg. Ik vroeg mij af: zou dat waar zijn van zijn spellement? Zou ik het hem durven vragen? Dat hoefde niet eens: hij ging tegen een boom staan om te pissen en dít is het moment, dacht ik. In die tijd mócht dat nog: kleine jongetjes die naar grote plassende piemels keken. Ik zag inderdaad zoiets als een stompje ter grootte van een bijna opgebrand stukje kaars dat mijn overgrootmoeder soms met een aardappelmesje uit de kandelaars priegelde.

‘Wâ vinde van mijn huizeken dâk gemetseld heb?' vroeg Juul Zwarte Lotte mij.

Hij wees op het hondenhok.

Mijn hart bonkte tot in mijn keel.

Mijn droom! Zo'n klein huis voor mijn eigen alleen, dat zou ik ook wel willen; Juul ritste zijn overallgulp dicht en ging verder met zijn werk. Ik bukte mij. In het hok zaten geen raampjes, er was alleen een soort deuropening, weliswaar zonder deur, maar kom.

Ik liet mij op mijn knieën zakken en kroop naar binnen. Wat er toen volgde, herinner ik mij niet meer.

Wel dat dokter Van Overstraeten aan mijn bed stond en mijn overgrootmoeder met gebroken stem vroeg: ‘Menier den dokteur, ge goat ons toch nie te veel rekenen hé. Dâ jingele kon toch ook nie weten dat er zuu nenkwaaien boevier in dâ kot zat! En ge moet zijn vingerkes ne kier zien, ze hangen der bijna los aan.'

Dokter van Overstraeten – moge hij rusten onder alle goeden der aarde – heeft voor het verzorgen van mijn vingers nooit iets gerekend. Ik heb er wat littekens aan overgehouden, nou ja. Arm maar proper.

En nu allemaal dat prachtige boek, Volk, gaan kopen. Dedzu. Zonder gruis.

MARJORIE BLOMME &

TOM NAEGELS

Volk.

Epo, 184 blz., 17,50 €.

17 oktober is Werelddag van Verzet tegen Armoede. Naar aanleiding daarvan organiseert Behoud de Begeerte de ‘Dure Woorden'-tournee: een literaire avond met engagement, poëzie, humor en gespierde taal, gebracht door schrijvers en muzikanten én door mensen die met armoede te kampen hebben. De tournee loopt van 17 tot en met 31 oktober. Meer info op

www.begeerte.be

www.17oktober.be

Oordeel van de redactie

4 sterren

Alle Boeken