Zienderogen!

't Is jammer dat de discussie over wetenschap en journalistiek alweer dreigt te verzanden in een omstandig geëtaleerd wantrouwen en onbegrip, waarbij journalisten – die nochtans zelf een academische scholing kregen – 'wetenschappelijk' als sneer aanwenden, een woord dat in lijzige lettergrepen opbreekt en enkel cursief kan worden geschreven, terwijl wetenschappers – nochtans zelf lezers van een krant – de journalistiek voorstellen als onbenullige stemming-, drama- en praatjesmakerij: een eerstejaarsstudent sociologie zou het beter kunnen. Het lijkt wel een reprise van de ruzie met het gerecht.

Voor ik dieper inga op de voorpagina van de weekendkrant en het protest van sommige academici over de kop – met aanhalingstekens, het was een citaat – 'Niveau student daalt zienderogen', eerst dit. Als ik het dossier 'Iedereen Student!' lees, dat op de dinsdag waarop ik dit schrijf al tien pagina's omvat en twee opiniestukken heeft voortgebracht, biedt dat een uitgebreide behandeling van een relevante problematiek: het feit dat het aantal studenten in het hoger onderwijs fel is toegenomen, en dat dit, samen met de flexibilisering van de opleidingen, de universiteiten en hogescholen voor grote uitdagingen stelt.

Het is goed, voor wie aan mediakritiek doet, om steeds het geheel van een berichtgeving voor ogen te blijven houden, en niet geobsedeerd te raken door die ene kop. Dat de aangroei vooral te danken is aan jongeren uit het beroeps- en technisch onderwijs, maar dat die ook de grootste kans lopen om te mislukken: relevant. Dat de werkdruk voor het personeel te hoog ligt: relevant. Dat studenten verloren lopen in het kluwen van credits: alweer. Dat de vicerector Onderwijsbeleid van de KU Leuven over de flexibilisering zegt: 'Dit systeem kan niet oneindig doorgaan': ja hoor.

Ook de mix van feitelijke stukken op basis van cijfers, en persoonlijke getuigenissen van docenten en studenten zat goed, vond ik. Zelfs het feit dat een grote groep van 664 professoren 'ja' antwoordt op de vraag of het niveau van de studenten gedaald is, heeft zijn relevantie – het geeft nu eenmaal de perceptie weer van een groot aantal docenten.

Het probleem is dat die bevraging is gepresenteerd als een wetenschappelijke enquête. Nee, zelfs dat niet: in het commentaar afgelopen zaterdag schrijft de krant expliciet: 'Die enquête was niet wetenschappelijk.' Maar vormelijk ziet ze er wel zo uit: het gebruik van percentages (70 procent van de professoren vindt dat…) en van grafiekjes roept het beeld op van een echte studie, met alle implicaties van statistische relevantie die daarbij horen.

Uitgerekend in een reeks over het academische onderwijs was het te voorspellen dat daarover gestruikeld zou worden. Onder meer hoogleraar Jurgen Pieters merkte op dat de vraagstelling sturend was, dat bijkomende vragen voor meer nuance hadden gezorgd, en dat je in een echt onderzoek de respondenten moet onderverdelen naar geslacht, leeftijd.

Bekeek je het artikel als het verslag van een statistische studie, dan heeft hij gelijk. Alleen zag de krant het eerder als een soort collectief interview. Dat ze vervolgens wel presenteerde als een 'enquête'. Bij een 'enquête' horen formele vereisten. Daaraan was niet voldaan. Dat men dat bij aanvang van het stuk zelf ook toegaf, werkte bij mij niet als een disclaimer, maar vergrootte vooral de verwarring.

Je zou de kwestie op de spits kunnen drijven door in te zoomen op een conflict dat altijd heeft bestaan tussen de academische en de journalistieke methode. De wetenschap – en dat heeft ze gemeen met het gerecht – is een min of meer autonoom veld, met een strenge methodologie om tot waarheidsvinding te komen. De methode is de inhoud: als je de procedures niet minutieus volgt, gaat je onderzoek de prullenbak in.

Wetenschappers staan dan ook vaak verbijsterd te kijken naar het zoeken en tasten van de journalistiek, en het permanent publieke van die zoektocht. De vraag die hoofdredacteur Karel Verhoeven in zijn reactie gisteren stelt – 'moeten we dan zwijgen als we denken dat er iets aan de hand is?' – is typerend: de journalistiek denkt in termen van openbaarheid, het debat voeren, de vraag durven te stellen, het publiek betrekken, zoveel mogelijk stemmen aan het woord laten, eventueel bijsturen als er fouten gemaakt zijn.

De journalistiek vindt de wetenschappelijke methode zo rigide dat veel belangrijke vragen simpelweg nooit beantwoord worden, of pas na tien jaar, als die antwoorden ook dan niet verdrinken in een moeras van nuances. Zelfs al zou statistisch onderzoek, als dat al mogelijk is, vaststellen dat geen 70 procent van de professoren sombert over de kwaliteit van de eerstejaarsstudenten, maar slechts 65 procent, of zelfs maar 40 procent, dan is dat in de visie van een krant nog altijd véél, en als dusdanig belangrijk genoeg om de vraag op te werpen of ze gelijk hebben of niet. Een wetenschapper zegt: 'Het waren er geen zeventig.'

Voor wie het niet op de spits wil drijven, is dit mijn advies. Het stuk van zaterdag had ook kunnen verschijnen zonder de grafiekjes en de percentages, met zinnen als 'Studenten zwakker dan vroeger, vindt grote groep professoren.' Dat is waar, en je doet geen statistische uitspraken.

De andere mogelijkheid is dat er wordt samengewerkt met een enquêtebureau.