Het heeft een aantal boeken geduurd, maar in zijn vierde, sterk autobiografische roman Los heeft Tom Naegels (1975) zijn toon en zijn onderwerpen heel duidelijk gevonden. In Los brengt Naegels op een soepele manier reportage, autobiografie en maatschappelijke beschouwing bij elkaar. Het resultaat is een boek dat qua opzet, relevantie en kwaliteit sterke gelijkenissen vertoont met de faction van Chris De Stoop. 'Ik geloof in normale mensen die normale verhalen vertellen.'
Door Jeroen de Preter
Toeval of het begin van een nieuwe tendens in de Vlaamse letteren? De overeenkomsten tussen Los van Tom Naegels en Chris De Stoops laatste boek De Bres (2000) zijn in elk geval opvallend. In beide boeken wordt de journalistieke reportage vermengd met autobiografie en fictie, in beide boeken verbindt een schrijver-journalist het verhaal van zijn roots met een groter, politiek/maatschappelijk verhaal. Vertelde Chris De Stoop over de Wase boeren en de teloorgang van het polderdorp Doel, dan gaat het in Los van Tom Naegels over de laatste volkssocialisten en de samenlevingsproblemen rond de Turnhoutsebaan in Borgerhout.
Zo is Los onder meer het verhaal van Naegels' grootvader, een volkssocialist die aan het eind van zijn leven verwordt tot een verzuurde, archetypische VB-er. Hij is het type dat zeurt over alles, bijvoorbeeld over de kleur waarin de balustrade van zijn sociale woning wordt geschilderd. "Mijn grootvader was aan het eind van zijn leven diep teleurgesteld in de socialistische partij", vertelt Naegels, "maar ik denk niet dat die partij daar iets tegen had kunnen doen. Mijn grootvader had heel zijn leven meegewerkt aan de welvaartsstaat, om aan het eind van zijn leven te moeten vaststellen dat hij er niet echt mee van kon profiteren. Bovendien merkte hij hoe de partij andere prioriteiten naar voren schoof en zich naar andere groepen ging richten, bijvoorbeeld etnische minderheden. Zijn persoonlijke aftakeling versterkte dat gevoel van nutteloosheid. Blind en doof worden, luiers moeten dragen… Alles wat hij leuk vond, was weggevallen. De combinatie van al die dingen heeft hem verbitterd gemaakt, en die verbittering richtte zich onder meer op allochtonen."
U beschrijft hoe uw moeder probeert om hem te laten euthanaseren. Vruchteloos, want volgens de wet is alleen ondraaglijke fysieke pijn een reden. U verbergt niet dat u een versoepeling van de euthanasiewet voorstaat.
"Los is in ieder geval ook een pleidooi om levensmoeheid te aanvaarden als criterium voor euthanasie, en om meer beslissingsrecht bij de patiënt te leggen. Als een hoogbejaarde man zo graag wil sterven dat hij bereid is om zelfmoord te plegen, dan moet er toch een manier bestaan waarop dokters hem daarin kunnen bijstaan? Op dit moment ligt er nog te veel beschikkingsrecht bij de dokter. Bovendien vind ik het criterium van ondraaglijk en uitzichtloos lijden te beperkend. Het herleidt levenskwaliteit tot het afwezig zijn van fysieke pijn. Dat is onzin. De levenskwaliteit wordt door veel meer factoren bepaalt. Van iemand die niet meer uit de voeten kan en niets meer heeft om naar uit te kijken of te verlangen, van zo iemand kan ik het begrijpen als hij zelf beslist om eruit te stappen."
Het afscheid van uw grootvader is om meer dan één reden een pijnlijke gebeurtenis. Toen u de kans kreeg om hem nog één keer bij bewustzijn te zien, kwam u tot uw eigen schaamte niet verder dan het debiteren van een paar onnozelheden. Een typische schrijverskwaal?
"Volgens mij is het voor iedereen moeilijk om op zo'n geladen moment de juiste woorden te vinden. Niettemin geloof ik dat binnen de subcultuur waar ik deel van uitmaak – het jonge, hogeropgeleide, progressieve en kunstlievende menstype – de ironie zodanig een spreekstijl geworden is dat we nog nauwelijks diepe, oprechte gevoelens kunnen verwoorden. Nu hoop ik dat zelf nog niet zo ver heen ben dat alles ironie geworden is. Sommige kunstenaars drijven het zo ver dat de ironie hun enige boodschap wordt. Dat interesseert me niet. Ik wil het over maatschappelijke thema's hebben. Ik gebruik ook wel ironie, maar dan alleen als een middel om die serieuze onderwerpen te behandelen."
De ironie die uw subcultuur zo kenmerkt is ook een van de belangrijkste oorzaken voor het falen van uw relatie met Nadja, uw Pakistaanse vriendin.
"Zij had een bepaalde vorm van dramatiek waar ik moeilijk voeling mee kon vinden. Dan riep ze bijvoorbeeld: 'Ik respecteer iedereen in mijn hart!', waarop ik alleen maar in lachen kon uitbarsten. Omgekeerd snapte zij onze meer onderkoelde, ironische manier van spreken niet. Ze nam die te serieus, waardoor gesprekken dikwijls vastliepen of in ruzies ontaardden."
Op een min of meer vergelijkbare manier loopt het mis als autochtone en allochtone buurtbewoners na de rellen in Borgerhout de dialoog met elkaar willen aangaan. Alsof u wilt aantonen dat de multiculturele samenleving niet voor morgen zal zijn.
"Het multiculturele samenleven is zeker geen utopie, want het gebeurt elke dag. Maar ervan uitgaan dat er geen problemen aan verbonden zijn en dat het alleen maar een verrijking is, lijkt me gevaarlijk. Even gevaarlijk als ervan uitgaan dat multicultureel samenleven sowieso onmogelijk is."
Je kunt toch historisch funderen dat invloeden van buitenaf voor vooruitgang zorgen? Eilandbewoners zijn in de regel net iets achterlijker, nee?
"(lacht) U beledigt de IJslanders! (weer ernstig) Nee, ik vind het gevaarlijk om te argumenteren dat de multiculturele samenleving een verrijking is. Het is een positieve rationalisering. Je nodigt de tegenstanders ermee uit om met rationele argumenten aan te tonen dat ze niet verrijkend is. Dan krijg je mensen als Urbain Vermeulen, de islamoloog, die met allerlei studies in de hand aantoont dat de islam de laatste zeshonderd jaar niets heeft bijgedragen tot de wereldcultuur. Voor mij maakt het niet uit of de aanwezigheid van allochtonen een verrijking is of niet. Ze zijn er gewoon, punt. Als iedereen die geen verrijking is voor de samenleving eruit moet, blijft er alleen een minderheid over.
"Praten met mensen met een andere etnisch-culturele achtergrond is vaak moeilijk. Daar moet je niet flauw over doen. Maar ik wijt die problemen niet graag uitsluitend aan het etnisch-culturele. Elk individu heeft in zich een hele hoop groepsidentiteiten. Die spelen op verschillende momenten allemaal een rol. Ik ben nog geen dertig en dat zorgt ervoor dat, als ik met oudere mensen praat, er een soort vervreemding optreedt. Ik ben vrijzinnig, dus dat zorgt soms voor moeilijkheden als ik met religieuze mensen praat. Ik ben hoger opgeleid en dat bemoeilijkt de dialoog met lageropgeleiden. Ik ben progressief en praten met conservatieven gaat soms zeer, zeer moeizaam. Die verschillen zijn even bepalend als de etnisch-culturele, en dat heb ik in mijn boek ook willen illustreren. Ik probeer ook aan te tonen dat die problemen meestal niet ontstaan vanwege grote fundamentele kwesties als de scheiding tussen kerk en staat. Het soort grappen dat je vertelt speelt meestal een veel grotere rol. Volkse Antwerpenaren hanteren graag ruwe humor. In mijn boek heb ik het over de Strangers, een band die binnen mijn subcultuur verwerpelijk wordt bevonden vanwege hun vermeend racistische liedjes. Maar is dat niet gewoon een foute interpretatie? Maken we niet dezelfde fout als de allochtonen, die het zo moeilijk hebben met ironie?"
Je zou kunnen zeggen dat het diezelfde kleine verschillen tussen subculturen zijn die Theo van Gogh de kop hebben gekost.
"Het is een extreem voorbeeld van hoe die verschillen tot moord kunnen leiden, ja. Voor Van Gogh was dat schelden een spel. Zo van: 'Ik roep hier van alles, en als je het er niet mee eens bent moet je maar terugroepen.' Het probleem met Van Gogh was dat hij daar zo ver in ging dat het van de partij die dat soort spelletjes niet kent of begrijpt wel heel veel gevraagd is om erin mee te gaan. In Los beschrijf ik hoe ik er na een hele avond discussie zelfs niet in slaagde om mijn vriendin Nadia ervan te overtuigen dat een ironische opmerking van mijn kant niet letterlijk bedoeld was. Nadia had in een opwelling iets onvriendelijks over zwarten gezegd. Waarop ik al grappend zei: 'Ik was vergeten dat je iets tegen zwarten had.' Nadia is zelf zwart, het was dus ironisch bedoeld, maar ik kon haar niet uitleggen op welke manier die opmerking geïnterpreteerd moest worden. Voor haar was het duidelijk: gewoon zoals ik het gezegd had. Er was geen andere manier. Dit soort wrevel ontstaat niet door grote fundamentele verschillen tussen culturen. Het is een vormkwestie, die wel bepalend is voor de interpretatie van de inhoud. Ik maak soms net hetzelfde mee als ik een column voor De Standaard schrijf. Ik krijg er af en toe reacties op die ik alleen met de hulp van psychologische analyses kan begrijpen: hoe komt het dat deze briefschrijver krek het tegenovergestelde leest van wat ik bedoelde? Ha, omdat hij deze grap letterlijk heeft gelezen!"
Meer dan één keer vraagt u zich in Los af of er in u een racist schuilt. Aan het eind van het boek, tijdens de begrafenis van de vermoorde Marokkaan Mohamed Achrak, lijkt het antwoord 'ja'. U bent uw gsm even kwijt en denkt instinctief: hoe durven ze! Op de begrafenis van een van hun eigen mannen! Van een islamleraar! Onder het oog van hun god! Smerige, smerige m***…
"Dat was de eerste opwelling ja. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen diep in zichzelf een soort tegenzin koestert tegenover andere culturen, of het nu om iemand van vreemde origine gaat of mensen uit een andere subcultuur. Of je zo'n instinctieve reflex racisme kunt noemen? Ik denk van wel. Of dat kwalijk is? Het hangt ervan af wat je daarmee doet. De vraag is: onderdruk je dat instinct, probeer je het te verbannen, of ga je dat racisme net cultiveren en beargumenteren? Wij, jonge progressieven, denken vaak dat racisme iets is dat alleen maar voorkomt bij volkse mensen. Ik ben daar nog niet zo zeker van. In mijn boek probeer ik te laten zien dat het racisme van de volksmens soms gerelativeerd moet worden, en dat omgekeerd hoogopgeleiden als ik die gevoelens ook hebben."
U beschrijft hoe het onder hoogopgeleiden bon ton is om de volksmens, inclusief zijn racistische grappen, te imiteren. Ironie als dé manier van de progressieve elite om racistische opwellingen alsnog te kunnen ventileren?
"Het zou kunnen. Was ik een antropoloog, ik had al lang een studie gemaakt over 'de foute grap'. Het is een intrigerend fenomeen. Want wat wordt er met zo'n grap uitgedrukt? Is het een uitlaatklep voor latent racisme? Een uiting van ons superioriteitsgevoel – de elite lacht de gewone man uit door hem te imiteren? Het simpele feit dat taboes doorbreken leuk is? Ik ben geneigd te denken: een combinatie van de drie. Maar ik twijfel er niet aan dat de uitlaatklepfunctie een van de redenen is voor de populariteit van de foute grap. Allochtonen uit de middenklasse met een betere opleiding doen het trouwens ook. Wat wil dát dan zeggen?"
Los bevat ook nogal wat mediakritiek. Als u een reportage moet maken over 'de held' van de rellen op de Turnhoutsebaan in Borgerhout blijkt dat er in feite zes helden zijn. Maar dat verhaal wil de redactiechef niet van u horen. U moet een eendimensionaal verhaal brengen dat past bij de foto die op die dag werd gemaakt.
"Het was niet mijn bedoeling om de geschreven journalistiek als een leugenfabriek af te schilderen, en mijn kritiek richt zich ook niet alleen op Het Laatste Nieuws, waar ik in die periode werkte. Ik noem die krant dan ook niet bij naam. Wat ik wel wilde laten zien is hoe alle Vlaamse media tijdens en na de rellen op de Turnhoutsebaan in 2002 bijna hysterisch werden. Er werden verhalen gebracht die kant noch wal raakten. Verhalen over Dyab Abou Jahjah die soms gebaseerd waren op één bron, en dan nog een heel onbetrouwbare. Maar die verhalen klonken wel goed, zo goed dat ze op de voorpagina terechtkwamen. Zo heb ik bijvoorbeeld mogen lezen dat Abou Jahjah kinderporno op zijn computer zou hebben staan. Zou. De krant in kwestie had zich natuurlijk wel ingedekt, zij het op een vrij perfide manier. Van dat onderzoek is nadien nooit meer iets vernomen, maar het stond wel op een voorpagina."
Hebt u ooit in zijn 'bevrijdingsbeweging' geloofd?
"Ik geloof nog altijd dat het kan lukken. Het verhaal van de individuele integratie dat Somers en Keulen nu vertellen gaat alleen op voor een minderheid. Natuurlijk moeten mensen zich ook individueel emanciperen, maar als je geen politieke drukkingsgroep hebt die zich bedient van de klassieke actiemethodes en de eisen gezamenlijk op tafel legt, blijft de emancipatie beperkt tot een kleine elite. De AEL was een goeie aanzet tot een dergelijke beweging en ik ben nog altijd heel boos en gefrustreerd dat de politiek en de media een zo beloftevolle politieke beweging bewust in de knop hebben proberen te breken."
Heeft de beweging dat niet ook aan zichzelf te danken?
"Ook, ja. Er liepen zeer intelligente jongens tussen. Jongens én meisjes. Maar ze waren jong, te jong, te amateuristisch en onervaren ook, met alle fouten van dien."
In zee stappen met de PVDA bijvoorbeeld.
"Bijvoorbeeld. Dat vond ik een politieke fout, die ervoor zorgde dat ze nog meer gedemoniseerd werden dan ze al waren. Ik begrijp trouwens nog altijd niet dat zo'n verstandig man als Abou Jahjah het belang van diplomatie niet inzag. Dat hij vond dat andere allochtone politici te veel kropen voor de klassieke partijen, tot daaraan toe, maar je moet mensen niet nodeloos provoceren. Het had bijvoorbeeld geholpen als hij af en toe, al was het maar symbolisch, het uitschelden van niet-gesluierde vrouwen openbaar had willen veroordelen. Of het soms irritante gedrag van zijn jonge achterban indijken. 'Dat zijn mijn kinderen toch niet', zei hij, en daarmee was de kous af. Abou Jahjah is een erg goed debater en een zeer intelligente man. Helaas wist hij dat zelf iets te goed. Het is niet omdat je een debat wint dat je meteen ook een politieke doorbraak forceert."
Is de demonisering van Abou Jahjah de reden waarom u de journalistiek de rug hebt toegekeerd?
"Het is er één van. Maar het zou een beetje vals zijn om die beslissing af te schilderen als een dappere daad van verzet. Ik weet dat er journalisten bestaan die gedreven zijn door de ambitie om wel relevante en eerlijke journalistiek te bedrijven. Zo'n journalist was ik niet. Voor mij was het in de eerste plaats iets dat ik deed om geld te verdienen naast het schrijverschap, mijn ware ambitie. Als journalist werkte ik in opdracht van anderen, en moest ik verhalen maken die ik vaak zelf niet belangrijk vond, of – in het slechtste geval – die gewoon niet klopten."
De journalistiek heeft wel heel duidelijk sporen nagelaten in Los. Het boek is misschien wel meer een journalistiek werk dan een roman.
"Zijn die twee begrippen dan niet met elkaar te verzoenen? Het klopt dat ik me uitgebreid van journalistieke methodes bedien. Noem Los voor mijn part een lange reportage. Ik noem het een roman omdat het vragen stelt die verder gaan dan alleen het strikt anekdotische. Hoe leven mensen met elkaar samen en waar loopt het fout? Wat betekent racisme nu eigenlijk? Goeie journalistiek stelt zulke vragen ook, ja. Schrijvers als Norman Mailer of Tom Wolfe zou je ook topjournalisten kunnen noemen. Uiteindelijk is het ook helemaal niet relevant, of ze nu romanciers of journalisten zijn. Ze schrijven fantastische boeken."
Stilistisch is Los een heel sober boek. Er worden geen krullen gedraaid.
"Ik hou niet van te opzichtige stijl. Ik wantrouw dat. Bij auteurs die heel bloemrijk schrijven ga ik automatisch denken: die wil verbergen dat hij in wezen niets te vertellen heeft. Stilistiek is voor mij in die zin belangrijk dat ze moet helpen om de inhoud zo helder mogelijk over te brengen. Boeken waarin de aandacht op de taal zelf ligt zijn niet aan mij besteed. Het is trouwens ook mijn talent niet."
Uw vorige boek, Walvis, was al een stuk feitelijker en journalistieker dan de eerste twee.
"Er zit een evolutie in, ja. Ik ben meer en meer een inhoudsgedreven schrijver geworden. Ik heb ook het gevoel dat ik inmiddels ontdekt heb hoe en waarover ik moet vertellen. Walvis had al een beetje het zelfde opzet als Los, maar ik durfde het nog niet echt journalistiek aan te pakken."
Waarom is er durf voor nodig om een minder literair en meer journalistiek boek te schrijven? Omdat een schrijver meer aanzien geniet dan een journalist? Omdat een romancier pur sang meer kunstenaar is?
"De behoefte om een kunstenaar te zijn is me altijd vreemd geweest. Ik ben een antiromanticus. Een burgerlijke realist. Ik geloof in normale mensen die normale verhalen vertellen. Met die durf bedoel ik de durf om rechtstreeks te vertellen over wat je meemaakt. Waar ik me vroeger nog schuilhield achter andere personages, vertel ik nu in de ik-vorm over wat ik zie, meemaak en denk. Het is de vorm die het beste past bij wat ik wil doen. Niet omdat ik een navelstaarder ben die per se zijn zielenroerselen kwijt wil, maar omdat ik geloof dat ik zo directer en eerlijker kan schrijven over de maatschappij waarin ik leef. Ik hoop dat er een identificatie ontstaat bij de lezer, zodat die zijn eigen reflexen en stereotypen gaat bevragen. Een autobiografisch boek zorgt voor meer empathie, en die is meer dan ooit nodig."
Jeroen de Preter