“Ik word onnozel van mezelf.”

Het is in deze woelige tijden makkelijker om schrijver te zijn dan columnist. ‘Al is het ongetwijfeld nog veel moeilijker om politicus te zijn', zegt Tom Naegels. ‘Als schrijver kom je een heel eind met empathie en twijfel, als politicus ben je dan hooguit halfweg.'

De Statiestraat in Berchem. Aan de ene kant van een kruispunt staat een aftandse wasmachine, aan de overkant een bakfiets, dat obligate vervoermiddel van blanke middenklassers met jonge kinderen die voor een leven in de stad kiezen. Zelfs als ik niet op weg was naar de woonst van Tom Naegels, zou deze buurt me aan hem doen denken. Dit is het Antwerpen waar zijn boeken spelen, waar de hoofdfiguur uit Los op de grenzen van zijn weldenkendheid botst, waar Judith uit zijn jongste roman, Beleg (uit te spreken als ‘Belg'), een nieuw leven opbouwt nadat ze Eritrea is ontvlucht.

Drie jaar woont Naegels nu in Berchem, en voor het eerst heeft hij het gevoel dat hij woont waar hij hoort. ‘Tot we naar hier verhuisden, woonde ik altijd in een geïsoleerde omgeving. Ik ben opgegroeid in het blanke deel van Borgerhout. Nadien woonde ik op het Zuid. Hier heb ik voor het eerst in mijn leven contact met mijn buren. Daar zit van alles tussen, van volkse Vlamingen tot allochtonen van allerhande slag. Mijn zoon zal niet opgroeien met het idee dat de blanke middenklasse de stad bevolkt.'

Waarom vindt u dat zo belangrijk? Veel jonge ouders kiezen er net voor om de stad te ontvluchten.

‘Eerlijk waar: ik kan me niet voorstellen dat ik in een voorstad of op het platteland zou wonen. Een andere stad sluit ik niet volledig uit — mijn vrouw is van Gent — al zou het me moeilijk vallen. Niet zozeer omdat ik hier al mijn hele leven woon, maar vooral omdat Antwerpen zo belangrijk is voor de verhalen die ik vertel. Ik weet niet of ik die elders ook kan vinden. Oeps, is dat nu Antwerpse arrogantie?'

‘Wat meespeelt, is het gevoel dat je deel uitmaakt van living history. Buiten de stad zou het voelen alsof ik mijn eigen tijd en de kwesties die nu spelen, de rug toekeer.'

U definieert uw thematiek zonder schroom als ‘de multiculturele samenleving'. Vele schrijvers zouden daarvoor terugdeinzen, al was het maar omdat niet iedereen dat als een sexy etiket beschouwt.

‘Ik schrijf over de samenleving in de traditie van de sociaal-realistische roman. Ik zie niet in hoe ik dat zou kunnen doen zonder een groot aantal personages van niet-Vlaamse komaf op te voeren. Dan zou het pas een statement zijn. Bovendien hebben die nieuwkomers boeiende verhalen, je mag het entertainmentgehalte daarvan niet onderschatten.'

Nochtans houden de meeste schrijvers het nog altijd blank, net als scenarioschrijvers en theatermakers.

‘Misschien vinden televisie- en filmmakers niet genoeg allochtone acteurs? Nee, serieus, ik vrees dat men vaak bang is dat de politieke implicaties het verhaal in de weg zouden zitten. Men ziet allochtonen allerhande niet meer als (aarzelt even) mensen die net zo goed personages kunnen zijn. Alsof een allochtoon personage per definitie een drager van een politieke visie is. Een moslim kun je bijna niet meer opvoeren als een individu met een specifieke geschiedenis.'

‘Ik heb heel lang geaarzeld om Driss een moslim te laten zijn. Ik had heel veel verhalen over Senegalezen, onder andere over hun creatieve ondernemingszin, die ik te mooi vond om niet te gebruiken. Eerst heb ik geprobeerd om van Driss een evangelische christen te maken, maar de meeste Senegalezen zijn nu eenmaal moslims.'

Over achtergrond gesproken: u geeft in ‘Beleg' erg weinig mee over de reden waarom Judith haar land ontvlucht is.

‘Judith is gevlucht voor een uithuwelijking met besnijdenis. Als ik dat te expliciet had vermeld, had dat het Belgische luik van haar verhaal volledig overschaduwd. Het is vrijwel onmogelijk om een normaal personage te maken van een vrouw die vlucht voor een besnijdenis en toch heimwee heeft naar haar familie. Het is ook niet mijn bedoeling om over miserie aan de andere kant van de wereld te schrijven. Ik wil het hebben over hoe de komst van die vluchtelingen de sociale relaties in deze stad verandert.'

U hebt altijd gezegd dat u het niet aandurfde om een hoofdpersonage uit een andere cultuur neer te zetten. Met Judith doet u het toch. Hoe heeft u daarvoor het zelfvertrouwen gevonden?

‘Ik kon moeilijk nog anders. Als ik nog een keertje mezelf als de grote twijfelaar had opgevoerd, zoals in Los, was dat een gimmick geworden. Makkelijk was het niet. Ik pretendeer niet dat ik me in eender wie kan inleven. Daarom praat ik ook met zoveel mogelijk mensen. Waarbij het wel handig is dat ik ook journalist ben. Dan kun je zo ongeveer overal rondhangen en binnenkomen zonder dat het achterdocht wekt.'

‘Judith heb ik gemodelleerd naar een vriendin van wie ik de blik op de wereld dacht te kunnen vatten. Het is niet omdat je een vluchteling bent dat je een ander type mens bent. Ik wou ook geen verteller die bevreemdend zou werken. Het mocht geen verhaal worden uit een van die rare wijken waar niemand ooit komt.'

De twee blanke hoofdpersonages, vader Leon en zoon Arno, keren zich zeker niet af van de nieuwkomers in hun stad. Leon helpt bij voorkeur jonge vrouwelijke asielzoekers. Het hele boek roept de vraag op hoe belangeloos hulp kan zijn.

‘Verantwoordelijkheid is zeker het hoofdthema van dit boek. Ik laat Judith kijken naar Arno en Leon, die zichzelf een verantwoordelijkheid tegenover de nieuwkomers aanpraten, maar zich geen houding weten te geven. En natuurlijk verwachten ze iets terug. Leon bouwt zijn zelfbeeld op uit de afhankelijkheid van anderen. Arno is gefrustreerd omdat hij het gevoel heeft dat zijn problemen in het niet verzinken bij die van Judith. Hij weet ook niet of hij echt verliefd op haar is, maar hij durft het niet uit te maken omdat hij zich verantwoordelijk voelt voor haar. Terwijl zij, een no-nonsensetype, alleen maar duidelijkheid van hem wil — en geen betutteling.'

Ziet u die dubbelheid ook in hoe we als samenleving met nieuwkomers omgaan?

‘Veel Vlaamse blanken koesteren onuitgesproken verwachtingen over wat we kunnen terugkrijgen. In de plaats van onze hulp en grootmoedigheid verwachten ze dat moslims bereid zijn om tot op zekere hoogte te seculariseren. Een soort “redelijkheid” aan beide kanten, zeg maar, terwijl het heel goed mogelijk is dat we fout inschatten wat een redelijke vraag is.'

Omdat we niet meer kunnen inschatten wat het geloof voor iemand kan betekenen? Hoe staat uzelf tegenover godsdienst?

‘Ik pretendeer niet dat ik de kloof tussen gelovigen en ongelovigen kan overbruggen, maar ik probeer in elk geval wel begrip op te brengen. Ik laat me veel dingen uitleggen. Voor mezelf ben ik er intussen uit dat ik geen god nodig heb, dat het waardekader van het humanisme voor mij volstaat.'

‘Mijn ouders zijn heel strijdbare vrijzinnigen, echte antiklerikalen. Echo's van hun houding hoor ik nu in de anti-islamitische vrijzinnigheid. De ongelovige is dan een geëvolueerde versie van de gelovige mens. Die arrogantie wil ik niet hebben. Ik geloof dat elk waardesysteem, religieus of niet, het in zich heeft om een mens op te tillen of neer te drukken.'

Die vage gevoelens van superioriteit verwijt Judith ook aan Arno. Bij momenten lijkt die een vervelend broertje van Tom uit ‘Los'. Hij wil graag grootmoedig zijn, maar is egocentrisch, laf, weinig daadkrachtig…

‘Ja, stop maar, ik herken het allemaal. Arno is een nog negatievere voorstelling van mijn slechte kanten. Ik vraag mij vaak af: wat is mijn plaats hier? Verantwoordelijkheid allemaal goed en wel, maar misschien maken we het alleen maar erger?'

‘Veel van de thema's die in postkoloniale romans aan de orde zijn, spelen ook in mijn werk. Het is dezelfde scheve verhouding die moeilijk te ontlopen is. Misschien is dat makkelijker als je er spontaan mee omgaat, maar spontaniteit is niet mijn beste eigenschap. Als ik thuis zit te werken en onze Angolese poetsvrouw is aan het poetsen, dan stel ik me voor dat zij het lastig vindt om alleen met een man in een huis te zijn. Dus dan zit ik te denken dat zij zit te denken dat ik meer verwacht, en het resultaat is dat ik me zo afstandelijk mogelijk opstel en haar belachelijk vaak bedank voor haar werk. Ik word soms onnozel van mezelf.'

U bent vader geworden terwijl u aan dit boek werkte. Waarom vind ik daar in het boek niets van terug, als het hoofdthema van het boek verantwoordelijkheid is?

‘Onrechtstreeks zit het er wel in. Dat ik vader geworden ben, heeft me doen nadenken over mijn relatie met mijn vader. Zo is ook het idee van Leon en Arno als vader en zoon ontstaan. Autobiografisch is hun verhaal niet, maar ik herken de moeizame vader-zoonrelatie wel. Terwijl de verantwoordelijkheid van een vader tegenover zijn kind juist extreem vanzelfsprekend is. Over je eigen kind zul je nooit denken: hé, wacht eens, hij doet voor mij toch ook niks?'

Waarom maakt u van Leon een manisch-depressieve man, waardoor het voor de gemiddelde lezer makkelijker is om zijn mislukte goede bedoelingen als een ver-van-mijn-bed-show te beschouwen?

‘Een van de eerste aanleidingen voor dit boek was dat mijn vader depressief was. Als enige zoon was het mijn morele plicht om voor hem te zorgen. Ik kon dat maar heel moeilijk opbrengen, en zocht allerhande uitvluchten — net zoals Arno dat doet. Mijn vader maakte al lang geen wezenlijk onderdeel van mijn leven meer uit — nu is dat beter, omdat hij grootvader is. Ik denk dat het makkelijker is om voor iemand te zorgen met wie je een goede band hebt.'

‘Daarnaast is de manisch-depressiviteit van Leon ook een metafoor voor hoe wij omgaan met nieuwkomers. We willen heel veel doen, tot we vaststellen dat we niet goed weten wat we precies moeten doen, dat het niet werkt, en dan verzinken we in lethargie.'

U hebt het graag over de twijfel, terwijl u elke week in de krant aantreedt als columnist, wat een beetje een veredelde betweter is. Kost het u veel moeite om die rol te spelen?

‘Niet echt. Ik schrijf uiteraard alleen over onderwerpen waar ik iets vanaf denk te weten. Maar dan nog koester ik mijn twijfel. Ik ben een beetje bang van de kemphanen met al hun stelligheid. Als de grote woorden van stal worden gehaald, steek je daar met je twijfel maar bleekjes tegen af.'

‘Wat vandaag met de moslims gebeurt, is naar mijn gevoel hetzelfde als wat er in de jaren 1990 met de Blok-kiezers gebeurd is. Er wordt weer met dezelfde onbuigzaamheid nagedacht als toen het politiek-correcte denken heerste. Toen was dat zo strikt, omdat we dachten dat we tegen de nazi's vochten. Daar stond een offensief tegenover waarbij men de kiezers wel even opnieuw met de juiste waarden zou injecteren en zo hun zielen terugwinnen voor de democratie. Dat is volledig ingestuikt, en in de plaats kwam een groot begrip voor de Vlaams Belang-kiezer. Nu wordt hij gezien als een gewone mens die veel heeft meegemaakt.'

‘Met de moslims doen we nu hetzelfde. Men bewijst wel lippendienst aan de eenvoudige moslim in de straat, maar men wil hem toch vooral inpeperen dat hij in de foute zaken gelooft en ondemocratisch is. Maar als dat tien jaar geleden niet gelukt is met de Blok-kiezer, waarom zou het dan met de moslims wel lukken?'

Durft u daaraan een voorspelling voor de toekomst van de multiculturele samenleving te koppelen? Komen we uit bij empathie voor de moslim?

‘Dat zou geweldig zijn. Alleen zou kunnen blijken dat het makkelijker is om empathie te hebben voor de Blok-kiezer, omdat dat ook een Vlaming is, dan voor de moslim.'

TOM NAEGELS

Beleg.

Meulenhoff/Manteau, 224 blz., 22,50 .

Alle Boeken