Ettelijke malen werd de nieuwe roman van Tom Naegels met bombarie aangekondigd, telkens weer bleek het loos alarm. Maar morgen ligt Beleg dan toch in de boekhandel. Beleg heeft de hoogst ondankbare taak om het veelbesproken Los in de schaduw te stellen. 'Hard en moeilijk werk', zo verzuchtte Naegels meer dan eens tijdens de lange conceptieperiode. Opnieuw tast hij de wankele verhoudingen tussen Belg en allochtoon af.
Door Dirk Leyman
De multiculturaliteit is het laatste decennium de Vlaamse letteren binnengeslopen en dat werd weleens tijd. In vergelijking met onze buurlanden leek het lang of de allochtoon literair van nul en generlei waarde was. Het tij keerde met Problemski Hotel van Dimitri Verhulst en De ontelbaren van Elvis Peeters, waarin we een navrant beeld kregen van de asielzoekersthematiek. In Tom Lanoyes Het derde huwelijk werden harde noten gekraakt over schijnhuwelijken en Fort Europa, op burleske maar evengoed zwartgallige wijze. Geleidelijk aan staken met Mustafa Kör, Chika Unigwe en Rachida Lamrabet ook allochtone auteurs behoedzaam hun neus aan het venster. Maar ere wie ere toekomt: Tom Naegels (°1975) was de eerste Vlaamse auteur die met een roman op de proppen kwam die de multiculturele samenleving in al haar rauwe schakeringen wist te vatten en er een breed maatschappelijk debat mee op gang schoot.
Op de huid van de actualiteit
Los (2005) gaf op zijn minst een authentieke én noodzakelijke indruk. Los zat dicht op de huid van de actualiteit, met het ontvlambare Borgerhout als felrood canvas. Bovendien had Naegels oor voor het geroezemoes van de straat en gaf hij zowel de onderbuik en de verzuurde Antwerpenaar, de zelfvoldane middenklasse-intellectueel als de oudere en de nieuwe migranten een megafoon. Mede door die aanpak had je nergens het gevoel naar het zoveelste platgetreden exposé van een overjaarse welzijnswerker te luisteren, een klassiek euvel in de zogenaamde allochtonenliteratuur. Tegelijk was Los ook een heikele autobiografische oefening, waarin journalist Naegels zichzelf als hoofdpersonage opvoerde en zijn tot mislukken gedoemde relatie met een Pakistaanse vriendin 'gebruikte'. Het boek morrelde tevens aan de grenzen van het politiek correcte denken, wat enige stampede veroorzaakte. Het leverde Naegels een paar keer het (misplaatste) verwijt van 'racisme' op, onder andere door collega-schrijfster Rachida Lamrabet, die beweerde dat Naegels de volkse antimigrantenriedels van The Strangers leek goed te praten, of door Abou Jahjah, die als personage in het boek opdook. Voor Naegels was Los vooral een verhaal over 'verbondenheid'.
In een mum van tijd raakte Los 'gecanoniseerd'. Door de verzamelde opiniemakers werd het ingehaald als een essentieel staaltje 'faction'. Naegels kreeg er in 2007 de Gerard Walsschapprijs voor als toonbeeld van "een complexloos geëngageerde" roman. De succesvolle verfilming van Jan Verheyen zorgde ervoor dat het boek over de tongen bleef rollen. Toch was er bij nadere beschouwing iets ongerijmds aan de hand met de receptie van Los. Hoewel het boek overduidelijk als een roman was geafficheerd, leek het voor veel lezers toch in de eerste plaats een journalistiek verslag, een verlengstuk van Naegels' direct aansprekende columns uit De Standaard. Mede daardoor werd er amper ten gronde gedebatteerd over de literaire merites van Los. Leunde zijn boek niet dichter aan bij pakweg een reportageboek van Chris De Stoop dan bij een roman, vroegen sommigen zich af? Bijna als enige gooide Marc Reugebrink in wijlen Yang een kei in de vijver van eensgezindheid en noemde hij het "een in een onbeholpen stijl geschreven boek waarin er een één-op-éénrelatie wordt verondersteld tussen de beschreven werkelijkheid en de werkelijkheid daarbuiten, waarin ik geen enkel ander perspectief krijg aangereikt dan dat van de schrijver (…) en waarin het wemelt van de clichés." En in de zeldzamere recensies in Nederland, waar het boek minder weerklank kreeg, werd gewag gemaakt van "de stijl van een jeugdroman".
Stoet van personages
Bezwaren die je niet zomaar aan de kant kunt schuiven als zure oprispingen, want na lezing van Naegels' nieuwe roman Beleg blijken ze pertinenter dan eerst gedacht. Beleg sluit thematisch sterk aan bij Los en is in zekere zin het spiegelverhaal, maar valt stilistisch een stuk zwakker uit en legt vooral genadeloos de beperkingen bloot van de romancier Naegels.
Beleg is een ezelsdracht geweest, dat geeft de schrijver grif toe. Als broodscribent is Naegels verplicht om zijn pen te lenen voor zowel columns, stand-inopdrachten als scenario's en bovendien kwam hij in een promotionele carrousel terecht rond de verfilming van Los. Talloze keren werd het boek uitgesteld. Daar is niets mis mee en het siert het ambachtelijke sérieux van Naegels: beter een voldragen roman waar de schrijver volkomen achter staat dan haastwerk om het succes makkelijk te verzilveren.
Maar het verraadt wel dat Naegels duchtig geworsteld heeft met vorm, richting en verteltechniek van de fel geanticipeerde opvolger van Los.
Een tipje van de sluier werd gelicht door het gelijknamige toneelstuk dat Naegels in 2006 voor het Mechelse 't Arsenaal en regisseur Michaël De Cock schreef. Daarin liet hij in een nachtwinkel in de volkse Antwerpse Belegstraat een Pakistaanse uitbater samenhokken met twee Oost-Europese asielzoekers en een marginale Belg. Levens zonder perspectief en goed voor tranches de vies die Naegels na aan het hart liggen. De theaterrecensente van deze krant hield het op "een brave potloodschets". Intussen blijkt dat Naegels zijn nieuwe roman helemaal heeft losgezongen van deze uitgangssituatie. Wat wél gebleven is, is het thema van de immigrant (en meer bepaald de 'nieuwkomer') die zich moeizaam een plek verovert naast de Antwerpse Vlaming of in de eigen gemeenschap. Wederom heeft Naegels dat in over elkaar buitelende en vaak in elkaar grijpende verhalen te boek gesteld. Opnieuw is hij daarvoor op pad gegaan en gaan luistervinken bij de migranten- en asielzoekersgemeenschap, precies zoals hij het al in 2006 in een interview met De Standaard vertelde: "Ik geloof namelijk heel sterk dat daar de goede verhalen zitten – om het toch even op een oneerbiedige manier te verwoorden."
Rommelige seks
De plot van Beleg kun je eigenlijk in de palm van je hand schrijven (en krijg je via de lange ondertitel meteen opgelepeld: Of hoe mijn lief mij bedroog met een Masaï, en hoe dat ons huwelijk in gevaar bracht). Die blijkt een vehikel om een stoet van naar geluk en zekerheid talende personages op te voeren die vaak van geen hout pijlen weten te maken. Noch de Belgen, noch de allochtonen, het zij benadrukt.
Het openingsdeel start lichtjes ongeloofwaardig. Arno, een wat tobberige en stuurse jongeman die het hele boek door amper uit de verf komt, gaat met zijn mentaal zieke vader Leon naar Zuid-Frankrijk om eindelijk eens een week samen door te brengen en "nader tot elkaar" te komen in "een soort 'malebonding'-ding". Maar wanneer Arno met Leon, die een ongelooflijke doordrammer is en "het patent heeft op gênante scènes", in Marseille terechtkomt, loopt het zaakje helemaal uit de hand. "Als hij zo is, dan is hij als een trein die zonder remmen een helling af dendert. Je kunt alleen meehollen en hopen dat er ergens op de weg iets opduikt waardoor hij een beetje van zijn koers afwijkt. Maar er is geen enkele garantie dat dat gebeurt", luidt het nogal obligaat. Ze raken er verstrikt in de netten van een minderjarig zwart meisje dat zijn vader op sleeptouw neemt en belanden vervolgens op een huwelijksfeest in een achterbuurt van Marseille. 'Kut met peren!' is de geliefkoosde uitdrukking van deze Anita. Op het feest wordt het Arno zwaar te moede, waarna hij stiepelzat de nacht doorbrengt met een even dronken Masaïvrouw in een morsig hotel, en het is niet duidelijk of er nu sprake is van prostitutie, verkrachting of toch een vorm van aantrekkingskracht. In ieder geval heeft Arno seks met haar – en die is minstens even rommelig als dat hele openingshoofdstuk.
Het debacle van Marseille komt spoedig ter ore aan zijn aanstaande in België: de uit Eritrea afkomstige Judith, een goeiïge praatvaar van jewelste die in Antwerpen maar wat verloren lijkt te lopen en een grenzeloze bewondering heeft voor Waris (Dirie, het Ethiopische topmodel dat we intussen kennen als aan lager wal geraakte UNICEF-ambassadrice). De vrouw van Leon, Suzanna, heeft alles in geuren en kleuren aan Judith verteld. En nu staat Judith voor de keuze: laat ze Arno vallen of zal ze hem verschonen? Komt het nog goed tussen het koppel, dat altijd al in een wankel evenwicht leek te vertoeven? Daarmee hebben we de baseline van Beleg te pakken: "Arno is geen slechte man. Ik herhaal: mijn man is een goede man." (…) En ik laat hem niet vallen. Wie dat hoopte, die hoopt maar iets anders." Of aast Judith dan toch op zijn papieren? Af en toe speelt Naegels met die dubbelzinnigheid, die ook hun relatie besmet. De hernieuwde toenadering is krampachtig en vol misverstanden, zoals in de taferelen waarin Judith gephotoshopte modellenfoto's van haarzelf aanbiedt en de humor daarvan Arno volkomen ontgaat.
Losse verhalentrommel
U leest het: de trammelant tussen Judith en Arno is voor Naegels de aanleiding voor een nieuwe exploratie van de valkuilen van een multiculturele relatie, waarin verschillende golflengtes aan de orde van de dag zijn. En dat kennen we uit Los, zij het dan vanuit het perspectief van de blanke verteller. Vanaf het tweede deel geeft Naegels het woord aan de zwarte Judith, die in een moeilijk te stelpen woordenstroom en semi-onbeholpen zinnen verslag uitbrengt van haar leven in België: haar aankomst, haar inburgering, haar werk als poetsvrouw en haar ervaringen met op seks beluste mannen. En haar absurde kennismaking met Arno, nadat ze een Indiase man die haar belaagde van de trap heeft gekeild. Eerder al had ze op niet minder onorthodoxe manier diens vader Leon leren kennen én meteen ook Mirella, die ze spoedig tot haar hartsvriendin bombardeert.
Toch is het alsof Naegels Judith vooral 'gebruikt' om haar allerlei smakelijke verhalen te laten opdissen. Zoals de geaccidenteerde, maar veel te lang uitgesponnen geschiedenis van de Senegalees Driss, die bijna het kernstuk van het tweede deel uitmaakt. Driss is een brave borst die echter zijn gevoeligheden heeft en een hypergodsdienstige discipel is van goeroe Amadou Bamba. Hij wordt gaandeweg volledig ingepalmd door de overbetuttelende Leon, die hem door een netwerk van allerlei duistere baantjes en praktijken loodst. Naegels toont er beide kanten van de medaille en laat niet na te benadrukken hoe ook in de asielzoekersgemeenschap de solidariteit soms een schaamlapje is (waarmee hij wellicht weer een paar banvloeken zal oogsten). Stelt Naegels ook het 'blanke' paternalisme van een Leon ter discussie? Leon mag weliswaar de show stelen, over diens filantrope motieven blijven we in het duister tasten. Uiteindelijk belandt de mateloze Leon opnieuw in een psychiatrische inrichting, eeuwig in de weer met puzzels, én belandt Driss in de gevangenis. Aan het eind lijkt iedereen gevangen in de tredmolen van het leven, ook Judith: "Ik voel me als een marathonloper die al twintig races heeft moeten winnen om gewoon aan de start te komen." De cirkel is rond: "En toen gebeurde dus wat er gebeurde. En nu staan we dus waar we staan."
Niettemin heeft Beleg na verloop van tijd meer weg van een losse verhalentrommel met soapallures dan van een goed onder stoom gehouden roman. Man Bijt Hond is niet veraf, maar mag het wat meer zijn? Naegels heeft zoveel schik in zijn anekdotiek dat die zijn boek overwoekert en hij de grote lijn uit het oog verliest. Dat die opnieuw te maken heeft met 'verbondenheid' en de 'los-vaste' band met familie, volk of culturele gemeenschap is zonneklaar. Al lees je Naegels' saga's zelden met frisse tegenzin en verwekken ze af en toe mededogen en een grimmig lachje, uiteindelijk blijken de personages te veel bordkarton en te weinig vlees en bloed. Dat kan vreemd klinken. Sociaal realist Naegels gaat er immers prat op de werkelijkheid ter plekke te ausculteren (en zelfs nog heel wat pakkende verhalen niet gebruikt te hebben). Maar wat in Los in het carcan zat van een gedreven verhaal, neigt in Beleg naar het karikaturale. Dat heeft ook te maken met de ongelijkmatige stem van de vertellende Judith. Naegels legt haar krakkemikkige zinnen in de mond (zoals "Er is gewoon veel voorgevallen, voorafgaandelijk, waardoor er achteraf gebeurd is wat er gebeurd is wat niemand goedkeurt, maar het doet niets af aan het feit dat Arno altijd een crème van een kerel is geweest") maar je weet niet of je ze op het conto van haar ersatz-Nederlands moet plaatsen of dat de schrijver door dat trucje zijn stilistische falen poogt te versluieren. Kortom, Beleg is lang niet de grote sprong voorwaarts voor Tom Naegels én geenszins de ultieme Vlaamse allochtonenroman, zoals hij te lande werd verwacht. Net als het merendeel van zijn onhandige personages rijdt de schrijver zich vast in een status-quo, dat bovenal literaire finesse en slagkracht ontbeert.
Meulenhoff/Manteau, 228 p., 22,50 euro.