Het boek is beter

Het misverstand is de moeder van het meningsverschil. Hoe langer ik, zijdelings want enkel als columnist, deelneem aan maatschappelijke debatten, hoe vaker ik die private overtuiging bevestigd zie: als politici, journalisten, kunstenaars of andere public intellectuals het met elkaar oneens zijn, hebben ze elkaar meestal, al dan niet moedwillig, slecht begrepen. Ze citeren elkaars uitspraken onvolledig of verkeerd, interpreteren ze anders dan ze bedoeld waren, maken van een zijsprong de kern, van een ironisch grapje een belediging… ze ontwaren in elke ramp een kans om ze de ander aan te rekenen, elke meevaller komt op hun eigen conto… en àls ze al toegeven dat de ander een redelijk klinkende stelling heeft geformuleerd, dan dient die enkel om goedgelovigen een rad voor de ogen te draaien: wacht maar tot de maskers vallen! Ik zou voorbeelden kunnen opsommen uit mijn eigen ervaring, maar dat zou enkel het misverstand oproepen dat ik, ocharmkes toch, mij ‘onbegrepen voel’. Laat me dus een onverdacht voorbeeld kiezen: Bart De Wever.

Ik heb voor Bart De Wever altijd een grote waardering gehad. Dat mag ongewoon klinken uit de mond van iemand die geen flamingant is, geen nationalist en geen conservatief, maar wat men al dan niet ìs, is ondergeschikt aan hoe onbevangen men naar de wereld kijkt. In zijn columns, die in dit boek gebundeld worden, toont De Wever zich een consequent pleitbezorger van een zelfbewust, gematigd, open nationalisme. Binnen de context van het identiteitsdebat dat al sinds de jaren tachtig in Europa wordt gevoerd en de laatste tien jaar in volle hevigheid is losgebarsten, maakt dat hem tot een van de meest bedachtzame, redelijke en genuanceerde stemmen. Als separatist is hij op louter staatkundig vlak natuurlijk radicaal, maar wie deze teksten leest kan niet anders dan begrijpen dat de Vlaamse identiteit die aan dat separatisme ten grondslag ligt, cultureel en maatschappelijk breed wordt ingevuld. De Wever verdedigt een nationalisme dat de kritiek van het postmodernisme geïnternaliseerd heeft, zonder de excessen ervan over te nemen. Wie ziet welke bizarre vormen de nood aan een sterker verdedigde nationale identiteit in andere Europese landen aanneemt – en het is zelfs idioot om de N-VA op één lijn met die partijen te plaatsen – moet wel concluderen dat Vlamingen veel toleranter en gematigder zijn dan leden van andere naties. Of anders, dat is mijn theorie, dat wij met het VB onze portie al gehad hebben.

En dit is dan het moment waarop men mij iets komt vertellen over schijn en zijn, raden die me voor de ogen worden gedraaid, de taqiyya die ‘gematigde’ nationalisten beoefenen als waren ze ‘gematigde’ moslims, en maskers die weldra zullen afvallen. Om maar te zeggen dat Bart De Wever dikwijls anders wordt voorgesteld dan in de bovenstaande paragraaf. Ik aarzel om wéér over die kleine groep kunstenaars te beginnen die, luidruchtiger dan relevant, een paar happenings heeft georganiseerd tegen ‘het nationalisme’ – het doet onrecht aan artiesten die wél verstandige kritiek uiten op de politieke toestand, het doet onrecht aan de intelligentie van de meerderheid der niet-flamingante Vlamingen, en het doet onrecht aan de brede progressieve beweging, die door niet-progressieven iets te gretig herleid wordt tot het meelijwekkende beeld van een stomdronken Arno die, volgens de ondertiteling althans, meent dat politici doen wat ze doen omdat ze een klein pietje hebben.

Niettemin: de niet-in-onze-namers zijn wel zichtbare vertolkers geweest van een hardnekkige karikatuur die van De Wever gemaakt wordt: die van onredelijke, bittere radicaal die het wij-zij-denken cultiveert, mensen tegen elkaar opzet, de globalisering miskent, diversiteit haat, in centurionkostuum gehuwd is, naar Tirol op reis gaat, en tégen de historische evolutie naar meer samenwerking en vermenging binnen Europa, een zuivere, homogene en gesloten cultuur propageert. Aan wie dat gelooft zeg ik graag: het boek is beter. Lees de intelligente verdediging van een inclusieve identiteit als basis voor een ethisch, democratisch bewustzijn in het essay ‘Identiteit in tijden van Expeditie Robinson’. Lees het pleidooi voor allochtone schepenen in Antwerpen (‘Sterkste team’). Lees hoe kritisch De Wever schrijft over ‘het risico op ideologische ontsporing’ bij nationalisten, ‘waarbij men de illusie gaat koesteren dat de natie categoriek, historisch consistent en onveranderlijk zou zijn, waardoor ze dwingend wordt en altijd zou voorgaan op andere vormen van identiteit.’ (‘Ontbindingsproces.’) Lees vooral ook de column over schoolkamperen (‘Problemen benoemen’), waaruit wij leren dat De Wever zijn kinderen wél naar een school stuurt met een meerderheid leerlingen met een migratie-achtergrond, in tegenstelling tot veel van de mensen die, alvast in de KVS, gewéldige voorstanders blijken van diversiteit en globalisering.

Als je dat leest, dan kun je die karikatuur toch niet blijven volhouden?

*

Ik pieker nogal veel over misverstanden, in het algemeen en in dit specifieke geval. Wat voor zin heeft het om een publiek debat te voeren, als mensen niet reageren op wat de ander echt gezegd heeft? Gaan we dan niet beter allemaal vissen?

Wat me dan vaak opvalt, is hoe moeilijk het is voor gematigden binnen de ene politieke stroming – mensen die binnen hun eigen beweging een centrumpositie innemen en zich al hebben uitgesproken tegen de onredelijkheid van fellow travellers – om te geloven dat aanhangers van andere, dezelfde weerstand kunnen bieden tegen de sirenezang van de radicaliteit. Liberalen die zelf voor de dooie dood niet geassocieerd willen worden met het casinokapitalisme, zien in iedere nationalist, hoe redelijk ook, een potentiële kampcommandant. Nationalisten die zich bewust zijn van de uitwassen van hun eigen ideologie, begrijpen niet dat er een multicultureel kosmopolitisme kan bestaan dat niét leidt tot sharia-rechtspraak en gelegaliseerde clitoridectomie. Multiculturalisten die zichzelf niet herkennen in de karikatuur van de alles-mag, alles-kan cultuurrelativist, voelen geen schroom om milde verdedigers van de leitkultur-visie, ‘racistisch’ te noemen. En zo kan ik wel even verder gaan. Terwijl we het redelijke midden als de typische vertegenwoordiger van onze eigen overtuiging zien, zien we extreme uitschieters bij anderen als het ‘ware gelaat’. Het hellend vlak bevindt zich altijd aan de andere kant van de heuvel.

Wat ook meespeelt, is de kracht van subculturen. Het is al langer mijn overtuiging dat subculturele identiteit, in dit land zeker, sterker is dan de culturele. Aangezien het om een cluster gaat van etnie, sociale klasse, economische status, seksuele voorkeur, visie op genderrollen, leeftijd, levensbeschouwelijke overtuiging (en de mate waarin die wordt beleefd) en politieke overtuiging, een cluster die merkbaar uitgedrukt en versterkt wordt door de keuze voor een bepaald type wagen of fiets, een inrichting van een huis, een stijl van kleden, een artistieke smaak, een voorkeur voor een type school, tot en met de namen van de kinderen… is het uiterst moeilijk te bepalen of iemand bezwaren heeft tegen de N-VA, of tegen de subcultuur die men met die partij associeert. De drang om zichzelf te profileren tegenover het stereotiepe beeld van zijn aanhangers dat een politicus oproept, is sterker dan de wil om goed te begrijpen wat hij precies gezegd heeft. Ook ik herken die aandrift. Ik heb niet eens een bakfiets, en toch: sinds De Wevers sneer naar de ‘bakfietsouders’ voel ik me, willen of niet, gekrenkt in mijn subculturele identiteit. ‘Hoe moet ik zijn soort kiezers dan noemen?’ mopper ik tegen mijn tv. ‘4×4-nationalisten?’ Heeft dat nog iets met een botsing van opinies te maken? Of roepen we allebei: ‘Kijk eens naar mijn auto’?

Tot slot: een publiek persoon vertegenwoordigt nooit zichzelf. Alles wat zich afspeelt aan gene zijde van de mentale demarcatielijn tussen links en rechts, wordt geprojecteerd op de meest zichtbare vertegenwoordiger. Als ‘linkse intellectueel’ maak je vaak genoeg mee dat er je een jihadistische aanslag voor de voeten wordt geworpen, die ‘mensen als jij’ mee mogelijk hebben gemaakt. (Huh?) Op diezelfde manier vervult Bart De Wever vandaag voor zijn tegenstanders de symbolische rol die, ironisch genoeg, Filip Dewinter voor hem invulde, of Geert Wilders in Nederland. Of hij dezelfde overtuigingen verdedigt, is daarbij niet van belang: hij is ‘de verrechtsing’, en wie zich ergert aan verrechtsing ergert zich aan hem. Sterker nog: aangezien een heel aantal maatschappelijke kwalen – verkeersagressie, zinloos geweld, rellen in multiculturele volkswijken, de piek in depressies, kinderen op rilatine, de veronderstelde teloorgang van de kwaliteitspers… – zulke complexe oorzaken kennen, staat het iedereen vrij de verantwoordelijkheid ervoor naar goeddunken toe te schrijven aan het nationalisme, het socialisme, het conservatisme, het liberalisme, het kapitalisme, het multiculturalisme, het populisme, het consumentisme of het katholicisme. Voor al die stellingen zijn er argumenten te bedenken, en telkens staat er een symboolfiguur klaar om je boosheid op te projecteren.

In zo’n klimaat is het goed dat een politicus, tegen beter weten in misschien, een boek publiceert om, al was het enkel voor zichzelf, duidelijk te maken wat hij echt vindt, en wat hem ten onrechte wordt toegeschreven.

*

Al die waardering betekent niet dat ik het de hele tijd met De Wever eens ben. Vaak wel, dat zal hem verbazen – of beter: dikwijls zie ik zijn visie en de mijne als een gradueel meningsverschil, geen absoluut. Als ik ergens aan blijf haken, dan heeft dat te maken met de occasionele selectiviteit van de analyse. Ik weet dat politiek de kunst van de selectieve verontwaardiging is: dat zal ongetwijfeld ook wel in dat boek van Quintus Tullius Cicero te lezen staan. (‘Macht en Democratie in het Oude Rome. Lessen van een antieke spindoctor.’) Je aanhangers willen immers het gevoel krijgen dat hun handel en wandel buiten alle verdenking staat, maar die ànderen, oei oei, die beginnen beter vandaag al met veranderen.

Maar niettemin, als ik een zin lees als ‘het valt op hoe vaak allochtone families die geconfronteerd worden met het wangedrag van de eigen kinderen doodgemoedereerd blijven beweren dat hun zoon nooit een vlieg kwaad zou doen’ – dan denk ik: dat valt inderdaad op, maar dat lijkt me een algemeen menselijk tekort. Heeft niet ieder mens de aandrang om, wanneer hijzelf of zijn naasten in nesten komen, de verantwoordelijkheid daarvoor elders te leggen? Heeft een van de bankiers die de economische crisis van 2008 veroorzaakt heeft, ootmoedig zijn verantwoordelijkheid genomen? Of hebben ze zich verscholen achter het complexe systeem dat individuele schuldtoekenning haast onmogelijk maakt? Heeft NewsCorp. onmiddellijk zijn verantwoordelijkheid genomen toen bekend raakte op welke manier The News of the World het spel speelde? Of hebben ze eerst ontkend en gezegd dat zij geen vlieg kwaad zouden doen, vervolgens critici afgedreigd, omgekocht en ervan beschuldigd hen te willen beschadigen, voor ze uiteindelijk fataal in het nauw gedreven werden? In de politiek heeft het zelfs een naam: elkaar de zwarte piet toespelen. De term alleen al duidt aan dat verantwoordelijkheid niet iets is wat men zelf spontaan opneemt, maar dat het een hete aardappel is, die men krijgt toegespeeld door iemand die er net zo graag vanaf wil als jij.

Ik bedoel maar: het is een van de verdiensten van de nieuwe, zelfbewuste conservatieven dat ze persoonlijke verantwoordelijkheid weer prominent op de agenda hebben gezet. Ik ben hen daar dankbaar voor: het geeft geen pas om je mislukkingen op anderen – a fortiori ‘de maatschappij’ of ‘de overheid’ – af te wentelen. De aandacht voor het menselijke tekort is zeker de grote troef van de conervatieve maatschappijvisie. Maar erken dan ook dat het om een menselijk tekort gaat. De context verschilt, het gedrag blijft hetzelfde. Het zou De Wevers visie op gemeenschap en moraliteit nog vollediger maken, indien hij zijn voorbeelden van waar het fout loopt, ook – niet ‘enkel’, maar ‘ook’ – zou putten uit de hogere kringen. Dat zou zijn kritiek op de onderklasse ook sterker, want geloofwaardiger maken.

Verder vind ik het jammer dat hij een aantal keren herhaalt dat het postmoderne deconstructiedenken identiteit ‘wegredeneert’, tot er een ‘non-identiteit’ overblijft. Er bestaan mensen die dat doen – het is een domme, mechanische manier om aan deconstructie te doen. Maar net zoals een gematigd nationalisme niet tot de gaskamers leidt, eindig je met het postmodernisme niet noodzakelijk in een atomair, leeg, absurd, door en door relativistisch universum. Een gematigd postmodernisme gaat eerder uit van het bestaan van meerdere identiteiten – dat doet De Wever ook – die door ieder mens in iedere context sterker of minder sterk geactiveerd worden. Culturele identiteit is daar een van, en een belangrijke. Wat ik overtuigend vind in De Wevers betoog, is zijn stelling dat ‘een gezonde, inclusieve identiteitsbeleving de basis legt van een ethische gemeenschap die de organisatie van solidariteit en democratie haar diepste fundamenten schenkt.’ (‘Xenofobe Romeinen.’) Geen democratie zonder solidariteit, geen solidariteit zonder verbondenheid, geen verbondenheid zonder identiteit – dat klinkt me als de redelijkheid zelve.

Het nadeel van zo’n verbeelde gemeenschap, hoe open en inclusief je ze ook invult, is dat ze de verschillen binnen de groep verdoezelt (‘wegredeneert’, zo je wil) en die met anderen gaat benadrukken. Wat in wezen een gradueel verschil is, wordt zo absoluut. Waardoor het voor iemand die tot die gemeenschap wil toetreden, toch vaak moeilijker is dan zou moeten: men verbeeldt zich hem als minder geïntegreerd dan hij zichzelf verbeeldt. Een grondig geïnternaliseerd besef van de relativiteit van culturele identiteiten – en van het bestaan van andere, even sterke identiteiten, waarbinnen de nieuwkomer wel zijn plaats heeft – speelt in een immer veranderende gemeenschap de rol van facilitator, die mensen toelaat toe te treden. Die twee kunnen perfect naast elkaar bestaan. Ze zullen wel moeten.

*

Tot slot: ik ben zeer blij dat er in dit boek, zoals in boeken van andere conservatieve denkers soms wel het geval is, niet een valse tegenstelling wordt gecreëerd met de decadente, sinistere, tot in het behangpapier geïnfiltreerde ‘politiek-correcte elite’, aan wie allerlei onzin wordt toegeschreven. Ik was dat een beetje beu geworden, hoe conservatieven tegelijk liepen te pronken dat zij ‘nog bepaalde waarden durfden te verdedigen’ – wat dan impliceerde dat het progressieven geen ene zier uitmaakte of je in je blote kont liep of in een boerka, of je je dochter stenigde dan wel als prostituee liet werken – maar als wij waarden benadrukten die voor ons belangrijk waren, dan waren wij plots ‘moraalridders’, een ‘zedenpolitie’, een ‘gedachtepolitie’ zelfs. Make up your mind, dacht ik dan: ofwel hebben we geen waarden, ofwel hebben we er te veel, maar allebei tegelijk, dat kan niet. Retorisch zal het allemaal wel zijn belang gehad hebben, maar het is tijd om een stap verder te zetten.

De teksten in dit boek bieden daar alvast een basis voor. Ze zorgen voor genoeg common ground om een echt debat – dat wil zeggen: een waarin wordt gereageerd op wat werkelijk gezegd is – te voeren over hoe onze verbeelde identiteit eruitziet, en hoe we die zo kunnen invullen dat iedereen er, mits voldoende eigen inspanning, volwaardig deel van kan uitmaken. Om Bart De Wever te citeren: ‘Als Vlaanderen een product is van onze verbeelding, waarom is het dan ondenkbaar dat we er iets goeds van kunnen maken?’