Een gemeenschap, ja, maar dan op mijn voorwaarden

‘Een nieuwe priesterkaste, die als een religieuze politie over onze zeden waakt.’ ‘Een falanx wokers, klaar om mensen de mond te snoeren.’ ‘Een minderheid die de meerderheid het zwijgen wil opleggen.’ ‘Fanaten’. ‘Kruisvaarders.’ ‘Losgeslagen inquisiteurs.’

 

Eerlijk, ik voelde me op de duur wat geïntimideerd door de schier onophoudelijke stroom aan sneren en verwijten die Mark Elchardus in zijn nieuwe boek Vrijheid/veiligheid richt aan het adres van progressieve Vlamingen. Soms lijkt het weliswaar alsof hij het alleen over een kleine radicale voorhoede heeft, ­zoals Extinction Rebellion, maar aan­gezien hij meestal niet precies omschrijft wié hij in het vizier neemt, komt iedereen onder vuur die vindt dat er door­tastende maatregelen nodig zijn om de klimaatverandering te bestrijden, die niet wild wordt van een ons door de overheid opgelegde identiteit, of die blij is dat minderheden zich ­ vaker laten horen in het publieke debat.

 

Echt nieuw is dat natuurlijk niet. ­Nationalisten schilderen progressieven al decennia af als intolerante ­gedachtepolitie en Elchardus maakt er geen geheim van dat hij nationalist is geworden. Maar toch is het ook gek. Als socioloog heeft hij zijn carrière in het teken gezet van het onderzoeken, ­beschrijven en verklaren van ‘de postmateriële breuklijn’, de kloof over ­thema’s als migratie, klimaat en iden­titeit. Vanuit sociologisch standpunt evenwel, heeft geen enkele kant van zo’n breuklijn ‘gelijk’. Het gaat gewoon om groepen die verschillend reageren op de grote uitdagingen van hun tijd. Het is alsof Elchardus, schrijvend over de oude levensbeschouwelijke kloof, katholieken had omschreven als ‘sympathieke volkse lieden, die een gezond belang hechten aan hun tradities en ­geloof, en begrijpelijkerwijs onzeker worden als die onder vuur liggen’, ­terwijl vrijzinnigen zouden zijn neer­gezet als ‘fanatieke betweters, die ons hun ­minderheidsvisie op homo’s, abortus en euthanasie willen opdringen’. Dat was hoe katholieken destijds dat conflict ervoeren – en vanuit hun ­optiek, niet zonder reden. Maar de socioloog én vrijzinnige zou Elchardus daar de wenkbrauwen bij hebben gefronst.

 

Die partijdigheid komt de evenwichtigheid van Elchardus’ analyse niet ten goede. Zo neemt hij ruim de tijd om uit te leggen wat witte mensen eigenlijk ­bedoelen als ze zeggen ‘omvolking’ te vrezen. De meerderheid gelooft niet echt in de complottheorie – typisch voor links om zich blind te staren op de oppervlakkige schijn van onredelijkheid en extremisme, in plaats van te ­kijken naar de redelijke bezorgdheden die daaronder schuil gaan. Ik wil hem daar ten dele in volgen, maar het valt des te meer op dat hij de parallelle ­oefening niet maakt, om met evenveel inleving te willen begrijpen wat mensen van kleur eigenlijk bedoelen als ze het hebben over ‘dekolonisering’ of ‘witte suprematie’. Die zijn in de greep van ideologische waanzin – een nieuwe ­religie, klaar.

 

Net zo verzet hij zich tegen ‘de dictatuur van de gevoeligheden’, van minderheden die zich ‘onveilig’ voelen door ‘kwetsende’ opmerkingen. Belachelijke overgevoeligheid, bedoeld om tegenstanders de mond te snoeren. ‘Minderheden hebben niet het recht om niet beledigd te worden!’, schrijft hij. Goed, maar bevindt zich in de kern van het hedendaagse, geglobaliseerde natio­nalisme niet net zo goed een eis om ­respect op te brengen voor gevoelig­heden – van witte arbeiders? Zij voelen zich niet meer thuis in eigen land. Ze hebben het gevoel dat de elite op hen neerkijkt. Ze voelen zich in de steek ­gelaten door de politiek.

 

Ik zou op die litanie van gevoelig­heden kunnen reageren met een wel­gemeende fuck you: ‘Geen enkele minderheid, ook geen sociaal-economische, heeft het recht om niét gekwetst te worden! Ik maak gewoon gebruik van mijn vrijheid om jullie achterlijke racistische marginalen te noemen! Deal with it, sneeuwvlokjes!’ Maar is dat nu niet ­precies wat progressieven al 40 jaar verweten wordt – dat ze bot en toondoof gereageerd hebben op die gevoelens van verlies en onzekerheid? En dat dat ertoe heeft bijgedragen dat die witte ­arbeidersklasse politiek is geradica­liseerd?

 

Dat Elchardus partij heeft gekozen voor één kamp, verhindert tot slot dat hij een strategie kan uittekenen om het conflict te overstijgen. Hij noemt zich een ‘gemeenschapsdenker’, maar de ­gemeenschap waaraan hij denkt, is er een op zijn voorwaarden: als al die progres­sieve bewegingen nu eens zouden begrijpen dat ze een electorale ­minderheid vormen en dus niet zoveel ­noten op hun zang moeten hebben, en als de moslims nu eens zouden beseffen dat ze de linkse partijen de rug moeten toekeren want dat ze geboren nationalisten zijn, ja dán kunnen we ­allemaal samen gezellig een warme ­gemeenschap vormen. Die strategie van ‘eenheid, ja, maar op onze voorwaarden’ kent overigens eveneens zijn ­spiegelbeeld op links. Daar heeft men de mond vol van de ‘inclusieve samenleving’, maar die kan blijkbaar alleen worden bereikt als de nationalisten ­ophouden met nationalist te zijn.

 

Ik weet niet of het al mogelijk is om de culturele breuklijn te pacificeren, die ons nu al een halve eeuw in een voortdurende staat van opwinding brengt. Uit het wetenschappelijke ­onderzoek van Elchardus heb ik geleerd dat nationalisten en progressieven wel degelijk sterk van elkaar verschillen, misschien wel sterker dan moslims en niet-moslims. In Vrijheid/veiligheid ­herhaalt hij dat trouwens: ‘Het zijn ­verschillende mensen. Hun gevoelens liggen zo ver uit elkaar, dat ze nauwelijks nog met elkaar kunnen spreken.’

 

Maar als we het willen proberen, dan kan het alleen door te erkennen dat een gemeenschap nu eenmaal is wat ze is. Ze bestaat uit progressieven en conservatieven, uit witten en mensen van kleur, uit radicalen en gematigden, uit Dries Van Langenhove en Anuna De Wever. Voor ieder van hen proberen te begrijpen welke factoren ertoe hebben geleid dat ze andere politieke doelen nastreven – opvoeding, opleiding, ­persoonlijkheid, waarden, cultuur, ­sociaal-economische positie, gender, ­geloof, ervaringen die de ene voort­durend heeft en de andere simpelweg nooit – is uitputtend, maar wel boeiend. En het leidt wel degelijk tot een zekere tolerantie, naast uiteraard ook onbegrip en ergernis.

 

Maar dat vereist de blik van de socioloog, niet die van de partizaan.

 

Uit De Standaard van 25 februari 2023.