Mijn kleine oorlog

Deze column verscheen in De Standaard van 20 april 2013. Wat vooraf ging: Fouad Belkacem, de leider van Sharia4Belgium, wordt opgepakt op beschuldiging van lidmaatschap van een terroristische organisatie, en het ronselen van Vlaamse jongeren voor de heilige oorlog in Syrië.

 

Ménsen wat kan een simpel woord lang lijken als je het in sterretjes gaat schrijven. ‘Belkacem: “Geniet ervan, f****** smeerlappen!”’, gilt de man ooit bekend als Abou Imran (wat is er met die naam gebeurd? mag ik ‘m hebben?) in Gazet van Antwerpen tegen het VTM Nieuws. Alsof het om zijn Visakaartnummer ging. Of een héle positieve recensie. Nog een geluk dat smeerlap geen vuil woord is, of het had wel Lambik geleken, die een klap op z’n hoofd kreeg.

 

Nee, serieus, ik kan die Walter Damen wel verstaan, als hij klaagt over arrestaties met de voltallige pers erbij. ‘Toen de speurders vanmorgen binnenvielen bij voormalig Sharia4Belgium-woordvoerder Fouad Belkacem, was die niet bepaald tevreden’ luidde het commentaar op de site van deze krant onder het VTM-filmpje. Ja duh-uh. Je woont in Boom, dat is al erg genoeg. Het is zes uur. Je wordt opgepakt door de politie. En dan staat er plots nog een legertje fotografen en cameralui voor je deur hun slaap en leedvermaak weg te klikken, en je wéét dat die erbij geroepen zijn door dezelfde agenten die jou nu aan het oppakken zijn, bij wijze van vernederinkje vooraf. U mag mij van geen enkele radicale sympathie verdenken, maar mocht het mij overkomen, ik zou ook iets roepen als v** br****l W**************!

 

Nu, één ding moet je die Syriëstrijders en hun ronselaars nageven. Ze zijn erin geslaagd om te doen wat politici, ngo’s en oorlogsjournalisten wereldwijd al twee jaar vruchteloos proberen: het Syrische conflict te doen léven bij een breed publiek. Nooit is er zoveel aandacht geweest voor die burgeroorlog als sinds een aantal pubers hun baard lieten staan en het vliegtuig naar Turkije namen. Zoals een Syrië-verslaggever het tegen me zei: ‘Er sterven elke week duizend mensen hier. Die vijftig of tachtig Belgen gaan echt het verschil niet maken. Maar ’t is hoe het werkt, blijkbaar.’

 

Al is het maar de vraag hoé het precies werkt. Met de aandacht is de sympathie niet bepaald gegroeid. Wat dat betreft zitten we zelfs met een merkwaardige paradox. Een van de vuistregels van de journalistiek is dat herkenbaarheid voor betrokkenheid zorgt. Hier lijkt het eerder omgekeerd te zijn. De eerdere fase van de verslaggeving, toen de aandacht nog ging naar een gewoon, modern volk dat in opstand kwam tegen zijn dictator, was eigenlijk herkenbaarder. Die Syriërs leken op ons, en ze wilden hetzelfde als wij: democratie, vrijheid, veiligheid. Toch haalden we toen onze schouders op. Pas toen de hoofdrolspelers baardmannen werden, en dus objectief verder van ons af kwamen te staan, werd de publieke belangstelling aangewakkerd: aha, zo hebben wij de Arabische wereld graag, als een zwart gat dat alle licht opslorpt, en dat met zijn totalitaire sirenenzang kinderen naar hun dood doet hollen.

 

De herkenbaarheid is vergroot, omdat de Syrische oorlog vertaald is naar een binnenlands conflict: dat met onze eigen kleine jihadi’s. Dat wordt nog een harde noot om te kraken, voor Syrië 12-12. De verhoudingen in dat binnenlandse conflict liggen immers helemaal anders. Die jihadi’s zijn tégen ons. Wìj zijn de staat die ze willen omverwerpen. Waarom zouden we sympathie hebben voor een strijd waar zij zich toe aangetrokken voelen? Waarom zouden we daar geld voor geven?

 

‘Het is een trage start geworden voor de actie Syrië 12-12’, vertelde de woordvoerder van de actie op Radio 1. ‘Het gaat om een politiek conflict, en dat verkoopt altijd moeilijker dan een natuurramp. Een politiek conflict evolueert anders dan een natuurramp. Mensen gaan zich makkelijker de vraag stellen: gaat mijn geld wel goed terechtkomen? Kan er wel hulp geboden worden?’

 

Maar wat doe je, als je enkel negatieve betrokkenheid kunt genereren? Als mensen pas aandacht krijgen voor een crisis, als die angst en afkeer oproept? Als ze enkel nog opkijken omdat ze zich zélf aangevallen voelen, niet omdat anderen aangevallen zijn? Wat als ‘de gewone burgerbevolking’ van langsom meer onzichtbaar wordt? En wat als enkel fanatici ons nog kunnen boeien – omdat ze het gedroomde excuus leveren voor die onverschilligheid?