Onverschilligheid doodt – maar wie?

Gisteren getuigde Peter Verlinden, VRT-journalist en getrouwd met een Rwandese vrouw, over een schokkende daad van racisme tegen zijn gezin: op zijn gevel stond ‘in grote krijtletters’ het woord NEGERS geschreven. In zijn column erover laakt Verlinden de onverschilligheid van media en politici na de uitspraak van Filip Dewinter over ‘de verbruining’ van Vlaanderen, én drukte hij zijn bezorgdheid uit over het feit dat grote delen van het electoraat van het Vlaams Belang nu onderdak hebben gevonden bij een ‘op dat punt gematigde Vlaams-nationale partij, de N-VA.’ Pas als die duidelijk maakt dat racisme niet kan, schrijft hij, ‘zullen de vreugdedansjes in sommige middens over de verdienste voor het “opslokken van extreemrechts” enige zin hebben.’

Met dat eerste punt raakt Verlinden aan een cruciaal dilemma in het omgaan met racisme. Zeker ging Dewinter met die uitspraak over ‘verbruining’ zwaar over de schreef. En zeker was de verontwaardiging, hoewel ze er wel was, veel minder groot dan vroeger. Maar was dat niet net het bewijs van zijn irrelevantie? Naarmate antivreemdelingenpartijen onbetekenender worden, gaan ze hun racisme explicieter uiten – ten dele omdat enkel hun harde kern nog is overgebleven, maar ten dele ook in de hoop dat hun tegenstanders er zo door worden geschokt, dat grote golven van verontwaardiging hen naar het centrum van de aandacht zullen stuwen. Aan die doorzichtige strategie is geen gehoor gegeven. Zelfs Jozef De Witte zei tot twee keer toe in De Standaard: ‘De beste reactie op een provocatie is die te negeren’ (3 mei) en ‘Het Vlaams Belang aanklagen? Dat cadeau gaan we hen niet doen’ (21 mei)

Onverschilligheid doodt – kijk naar de verkiezingsresultaten. Anderzijds: wié doodt onverschilligheid? Want met evenveel recht voer je aan, zoals Verlinden, dat zwijgen toestemmen is, dat het de racisten sterkt in hun gelijk, en dat het voor de geviseerde ‘bruinen’ een dubbele vernedering is, te merken dat niemand het voor hen opneemt. Pas dan voel je je uit je eigen gemeenschap verbannen.

Paradox

Racisme hoort verontwaardiging op te wekken. En die verontwaardiging versterkt het racisme. Die paradox is perfect te begrijpen. Racisme is, naast tal van andere zaken, ook een vorm van cultureel verzet – niet alleen tegen ‘vreemde’ culturen, maar vooral tegen rivaliserende stromingen binnen de eigen cultuur. Alles wat met allochtonen te maken heeft, draait om autochtonen: zolang de ‘juiste’ mensen kwaad worden – in dit geval: de ‘politiek-correcte’ Vlamingen – doet hun kwaadheid de racisten alleen maar goed.

De dynamiek is herkenbaar. Een metalhead hoopt erop dat hij zal worden afgekeurd door liefhebbers van klassieke muziek, want hun afkeer versterkt hem in zijn identiteit. Net zo rekent een linkse, anti-nationalistische Vlaming erop dat hij door militanten van N-VA of VB als een ‘slechte Vlaming’ zal worden uitgesloten, in die mate dat hij de geuzennaam zelf gaat verzinnen. Met racisme is het niet anders: het biedt autochtone Vlamingen de kans zich te onderscheiden van andere autochtone Vlamingen met wie ze zich niet verbonden voelen, van wie ze de waarden niet accepteren, en die ze als imperialistisch en onverdraagzaam ervaren.

Dat maakt de hoop die op de N-VA wordt gesteld, zo dubbelzinnig. Racisten, daar hebben antiracisten zich al lang bij neergelegd, zullen nooit luisteren naar politiek-correcte bobo’s met een Theo-bril; eerder zullen ze moedwillig het tegendeel doen van wat door dié groep van hen gevraagd wordt. Bart De Wever daarentegen, zo gaat de redenering, behoort tot dezelfde peer group, hij heeft de morele autoriteit om zijn nieuwe kiezers op andere gedachten te brengen, maar – zo vragen Peter Verlinden en velen aan de overkant van de culturele barrière met hem zich af – zal hij dat willen? Of zal hij toestaan dat het racisme gewoon ondergronds gaat?

Nu heeft De Wever in het verleden al vaak benadrukt hoezeer hij gruwde van het expliciete taalgebruik van Filip Dewinter, en hij heeft dikwijls genoeg uitgelegd wat hij bedoelde met ‘civiel nationalisme’. (Al kaderde dat natuurlijk ook in een symbolische strijd onder autochtonen, tussen twee Vlaams-nationalismen.) Zijn nieuwe kiezers wéten dus waar hij staat. Mogelijk is het zelfs één van de redenen waarom ze niet voor het VB hebben gestemd – waarom ervan uitgaan dat al die overgelopen kiezers gekloonde Dewintertjes zijn?

Maar tegelijk heeft ‘racisme’ binnen zijn politieke traditie een heel andere symbolische lading. Voor conservatieven en nationalisten, ook civiele, is het iets waar zij zelf van beschuldigd worden. Dat verhoogt de neiging om het te relativeren. Ook dat moet voor leden van andere politieke subculturen te begrijpen zijn. Socialisten voelen zich ook niet aangesproken door het verhaal over het ‘islamosocialisme’ dat het homebred jihadisme zou hebben voortgebracht. Mei ’68’ers voelen zich niet aangesproken door de theorie dat hun culturele omwenteling verantwoordelijk is voor de huidige morele leegte en de versplintering van de maatschappij, die heeft geleid tot een opstoot van depressies en zinloos geweld. Hun meesmuilende geschokschouder – ‘komaan hé, niet overdrijven’ – vindt zijn parallel in dat van nationalisten, die horen dat hun geliefde waardenkader per definitie leidt tot racisme, uitsluiting, en uiteindelijk oorlog.

Binnen de vreemde symbolenruil die politiek soms is, heeft de rechterzijde bovendien de strijd tegen het antisemitisme geclaimd (waar autochtonen minder van beschuldigd worden, en moslims, die symbolisch bij links worden ondergebracht, des te meer). Dat De Wever zelfs het leger wil inzetten om joodse doelwitten te beschermen, maar tegelijk lauw lijkt te reageren op de berichten op (anti-Arabisch) racisme in zijn eigen politiekorps, past perfect in het verhaal dat aan de overkant wordt gesponnen. Anderzijds: tegen een joods doelwit is net een moordaanslag gepleegd. Vlamingen van Turkse, Arabische of zwart-Afrikaanse afkomst worden alleen maar geweldloos gediscrimineerd. Dat is diffuser, meer aan interpretatie onderhevig – en veel fenomenen die aan linkse zijde onder racisme worden gerekend, passen ter rechterzijde eerder in een verhaal van schuldafwenteling, gebrek aan opvoeding, en de noodzaak om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor je falen.

Dus zelfs al zou De Wever racisme veroordelen op een manier die binnen zijn eigen peer group geaccepteerd wordt, dan nog zou dat door de andere groep niet als dusdanig herkend worden. Hij zal altijd onvoldoende zijn, altijd te zuinig, altijd een bewijs dat hij niet écht wil. Ook al omdat de overtuiging dat men aan nationalistische zijde niet écht wil, essentieel is voor het gevoel van verbondenheid aan niet-nationalistische zijde.

Het toont hoe moeilijk definieerbaar ‘ondergronds racisme’ is. ‘Negers’ op een gevel kladden, ‘verbruining’ zeggen, mensen doodschieten omwille van hun religie of etnie, dat is helder. Maar elk vooroordeel kent gradaties. Elke expliciete (geweld)daad van racisme, antisemitisme, seksisme of homofobie is de tip van een enorme ijsberg. En zonder enige twijfel spelen er zich iedere dag in dit land kleine drama’s af, waarbij de ene mens de andere slecht behandelt omdat hij niet voorbij diens huidskleur, geloof, geaardheid, geslacht of cultuur kan kijken. Vraag is waar je de grens trekt, voor je van ‘bekrompenheid’ overgaat naar ‘racisme’. Vraag is welk gedrag je wil bestrijden, en welk je node accepteert, omdat mensen nu eenmaal mensen zijn.

Waar een mens die grens trekt, is afhankelijk van zijn afkomst, geloof, opleiding, maatschappelijke positie, en politieke ideologie.

In die zin is racisme wel degelijk relatief.