Zoet. Zuur. Cultuur.

Tijdens zijn toespraak voor de culturele sector, afgelopen dinsdag in de Flagey, was Bert Anciaux streng: alle culturele instellingen moeten nu echt zorgen dat ze allochtonen, armen en andere 'kansengroepen' bereiken. ,,Tegen de achterblijvers zeg ik: de tijd van vrijblijvendheid is voorbij.'' De toespraak was vergeven van Anciauxs hooggestemde, idealistische beeld van cultuur als een heilstaat, een plaats waar we samenkomen en elkaar begrijpen. Een plek ook waar we allen deel van willen (en kunnen) uitmaken, als men ons de weg maar toont. Ik geloof dat niet.

Ik zal u eens vertellen waar ik onnozel van word. Ik word onnozel van de vraag: ,,Is engagement belangrijk in de literatuur?'' Die stellen ze mij nu altijd. Of: ,,,Echt literatuur is het niet hé, wat gij schrijft?'' Daar word ik nog onnozeler van.

En waarom krijg ik die vragen? Omdat mijn personages niet allemaal Vlaams zijn. Omdat ik niet over de eenzaamheid, de liefde en de dood schrijf (ik word onnozel van de eenzaamheid, de liefde en de dood), maar over mensen die proberen hun leven gestalte te geven in een nieuw land, en over hoe de mensen die daar al waren, daarop reageren. Ik kan dat goed of slecht doen, en daar wil ik gerust over praten, maar daar spreekt niemand me ooit op aan. Nee, wat vragen ze? Vorige week nog, op een literaire avond van Kif Kif, een journaliste van Studio Brussel: ,,Je hebt je wat op de hals gehaald, hé Tom. Overal waar allochtonen zijn, ben jij.'' Zou Cyriel Buysse ook zulke vragen hebben gekregen? ,,Je hebt je wat op de hals gehaald, hé Cyriel? Overal waar er boeren zijn, ben jij. Is engagement belangrijk in de literatuur? Enfin, als we het literatuur mogen noemen, wat gij schrijft.''

Onlangs verwoordde ik die frustratie tegen een theatermaker die regelmatig werkt met allochtone acteurs. ,,Het is alsof je geen kunst meer maakt als je met allochtonen werkt'', knikte hij. ,,Dan is het ineens 'engagement', 'een sociaal project', een nobele maar artistiek verwaarloosbare bezigheid. Want Kunst gaat over grote thema's en grote thema's zijn universeel, dus blank." Terwijl wat hij maakt veel beter, interessanter, pakkender is dan wat er in de witte theaters gespeeld wordt. (Donderdag nog naar Volk gaan kijken. Jongens toch. Zo steriel.)

Om maar te zeggen: ik ben een groot voorstander van participatie. In de eerste plaats omdat het betere kunst oplevert. Kunstenaars die oog hebben voor de maatschappij waarin ze leven en de groepen die daar wonen, die laten meer thema's toe, kiezen ruimer uit personages, putten uit meer en betere verhalen. De kunst wordt frisser, meer beïnvloed door het echte leven, minder door wat andere kunstenaars vroeger gedaan hebben. Het maakt zelfs niet uit of die groepen als publiek gezien worden, als producent, of als onderwerp van de kunst. De drie beïnvloeden en versterken elkaar.

aar dat is natuurlijk niet helemaal wat Bert Anciaux bedoelt als hij het over participatie heeft. Ten eerste gaat mijn idee in tegen de vrijheid van de kunstenaar. Dat je allochtonen bereikt met een verhaal over allochtonen, het zal wel, maar we mogen geen enkele schrijver verplichten om over allochtonen te schrijven. Volgens de participatiefilosofie moet ook een experimenteel filosofisch stuk erin slagen om een divers publiek te bereiken.

Ten tweede is mijn liefde voor participatie te zeer ingegeven door een liefde voor goede verhalen. Heel simpel gesteld: die mannen maken nog iets mee. Anciaux daarentegen ziet cultuur als een hefboom voor integratie. In zijn toespraak van dinsdag was de minister daar heel lyrisch en expliciet over: ,,Cultuur als een redplank voor de samenleving. Niet als wondermiddel, maar wel als een van de medicijnen tegen een verdere materialisering van de maatschappij. Cultuur als emanciperende kracht, ja, waardoor mensen elkaar ontmoeten, samen genieten, samen leren, samen sterker worden. Openheid leren en het vreemde waarderen, en juist daardoor zichzelf vinden.'' Even later klonk het: ,,Participatie aan cultuur is een verrijking voor iedere mens. Marginaliteit en achterstelling kunnen ermee bestreden worden. Cultuur draagt in zich een enorm potentieel voor hen die het moeilijker hebben in onze samenleving. Culturele participatie bestrijdt uitsluiting, verzamelt mensen en stimuleert solidariteit.''

Hm. Op die manier ben ik al minder overtuigd.

De minister is dikwijls zo idealistisch dat hij me bang maakt. Anciaux ziet cultuur als een soort van heilstaat. Die overstijgt het dagelijkse gekissebis, de intolerantie, de uitsluiting die andere delen van de maatschappij kenmerkt. Cultuur verzoet. Arm en rijk, blank en zwart, we hervinden er ons universele mens-zijn, dat dieper gaat dan de verschillen die ons verdelen. Ik zou willen dat het kon, ,,elkaar ontmoeten", ,,open'' worden en ,,het vreemde waarderen'', gewoon door samen van kunst te genieten, maar ik geloof er niet in.

Cultuur werkt geen algehele menselijke verbondenheid in de hand. Cultuur verbindt groepjes mensen en scheidt die van elkaar. Binnen zo'n groep verzoet cultuur, naar buitenuit verzuurt ze. In onze ontzuilde, cultureel gesegregeerde maatschappij werken kunst en cultuur net als een van de belangrijkste scheidingswanden. Cultureel actief zijn is een symbolisch kenmerk van (een klein segment van) de jonge, hoogopgeleide middenklasse, en dat wordt door andere groepen (bewust of onbewust) ook zo erkend.

Die middenklasse is dominant genoeg om haar voorkeuren als universeel te verkopen, maar dat is alleen een kwestie van macht. Het zijn immers niet alleen allochtonen en armen die nauwelijks participeren aan cultuur. Hoeveel bakkers, sportlui, huisvrouwen, ouderen, secretaresses, cafébazen, caissières, IT'ers… komen er nooit in het gesubsidieerde theater, lezen nooit een boek, gaan nooit naar een tentoonstelling? Zij hebben misschien hun eigen culturele voorkeuren, waar de artistieke middenklasse dan weer niet aan participeert, maar die tellen niet mee. (Tenzij Anciaux wil beweren dat we ,,elkaar kunnen ontmoeten'' als de artistieke middenklasse leert participeren aan Thuis. Waarom niet eigenlijk? Grápje: de artistieke middenklasse moet nooit aan iets participeren. Zij is het baken.)

Met andere woorden: de symbolische drempel om aan cultuur te doen, ligt zeer hoog. Niet alleen omdat het te duur is, zelfs niet omdat het moeilijk is of elitair, maar gewoon, omdat de hogere cultuur gezien wordt als iets dat hoort bij een ander soort mens. En omdat het heel moeilijk is voor de artistieke bobo, hoe sociaal geëngageerd ook, om zijn peergroupreflex te overwinnen.

Ironisch genoeg is dat goed nieuws voor de participatie van allochtonen. Of toch van de groepen die traditioneel onder die term verstaan worden: Marokkanen en Turken. Ten eerste is er zich al geruime tijd een hoogopgeleide middenklasse van jonge Marokkaanse en Turkse Belgen aan het ontwikkelen. Omdat ze tot dezelfde klasse behoren als het traditionele cultuurpubliek, is het voor hen gemakkelijker om aanvaard te worden. Ten tweede is er, dankzij de multiculturele ideologie die altijd sterk geleefd heeft in artistieke middens, veel interesse voor de Marokkaanse en Turkse cultuur. Initiatieven als De nachten van de Ramadan of optredens van Arabische muziekgroepen worden gemakkelijk geprogrammeerd en zijn populair, ook bij Vlamingen. Zwart-Afrikaanse kunstenaars kunnen op veel sympathie rekenen.

Voor allochtonen van andere origines ligt dat moeilijker. Indiërs, Pakistani, Chinezen en de vele nieuwe migranten uit het voormalige Oostblok zijn niet meteen de eerste doelgroep van het participatiebeleid. En à propos, het zijn wel geen allochtonen, maar maakt eigenlijk iemand zich zorgen over de participatie van joden? Overal ter wereld behoren joden tot de artistieke top, bij ons is hun bijdrage marginaal. Hoe komt dat? Vinden zij dat erg? Vinden wij dat erg? Moet dat veranderen? Of laten we ze met rust, zoals altijd?

Dus: allochtonen hebben een middenklasse en een interessante thuiscultuur. Dat zal hen helpen op de weg naar meer culturele participatie. (Het gevaar is wel dat men vergeet dat men alleen middenklasse-allochtonen bereikt, die nogal verschillen van de arme allochtonen.)

Met Vlaamse armen ligt dat moeilijker. Arme Vlamingen behoren tot een sociale klasse die heel ver afstaat van die van de cultuurmakers. Bovendien hebben ze de culturele wereld weinig te bieden. Als onderwerp van sociaal-realistische docudrama's, ja, maar zelf hebben ze geen cultuur die een verrijking kan zijn voor ons artistieke leven. Arme mensen zitten dan ook vooral in de sociaal-artistieke projecten. Die leveren schitterend werk, maar als het doel is om armen ook te doen participeren in de reguliere culturele wereld, dan zullen er enorm veel barrières gesloopt moeten worden.

Een fundamentele vraag hier is waarom armen moeten participeren aan cultuur. Waarom vinden we dat belangrijk? Omdat cultuur, hoge cultuur, in wezen goed is, en de armen dus deel zullen uitmaken van de artistieke wereldgeest die hen hun armoede zal doen vergeten? Omdat cultuur ervoor zorgt dat ze een sociaal netwerk uitbouwen? Of omdat het leuk is om je creatief te ontplooien, op welke manier je dat ook doet?

De minister doet uitschijnen alsof het eerste het belangrijkste is. In de praktijk is vooral het tweede (soms ook het laatste) de doelstelling. In Antwerpen loopt bijvoorbeeld een project waarbij een niet-arme geregeld met een arme een culturele activiteit doet. Het voornaamste doel ervan is dat de arme ook mensen leert kennen die niet arm zijn, en dingen doet die niet-armen doen, zoals naar het toneel gaan. Maar hij kan net zo goed gaan sporten of een hobby zoeken, dat maakt op zich niet uit.

Andere projecten stimuleren de armen dan weer om zich creatief te uiten. Ze maken een toneelstuk, schrijven een boek, of leren schilderen. Echt goed is dat meestal niet, maar het zorgt voor een gevoel van eigenwaarde, en dat is belangrijk.
Voor de sociale sector is dit een goeie manier van werken. Voor de culturele sector is het moeilijker. Omdat het uiteindelijk niet echt de bedoeling is om mensen cultureel iets bij te brengen. De kloof is daarvoor te groot, de weg te lang. Het is goed dat een culturele instelling meewerkt aan dergelijke projecten, maar één worden met elkaar in een grote culturele belevenis, dat gebeurt zelden.

(Een bijkomend probleem is dat armen weinig hebben om van te starten. De lagere Vlaamse middenklasse heeft een eigen cultuur, de allochtonen hebben dat… Die eigen smaak is een vertrekpunt: ze weten wat ze leuk vinden, nu zoeken we iets in onze culturele sector dat daaraan tegemoet komt. Arme mensen hebben vaak geen enkele culturele bagage, weten dus ook niet wat ze graag doen… Het is veel gevraagd om daarmee om te gaan. Niet van de sociale sector, wel van de culturele, die toch een andere doelstelling heeft.)

2006 is voor Anciaux het ,,jaar van de culturele diversiteit''. ,,Tijd om de voorzichtigheid van ons af te schudden. Tijd om samen concrete stappen te doen die de 'interculturele samenleving' ombuigen van een theoretisch concept naar de praktijk van elke dag." Ik zal de laatste zijn om iemand tegen te houden die interculturaliteit in de praktijk wil brengen, maar laten we realistisch blijven. De interculturele maatschappij bestaat op dit moment nergens. Niet in de culturele wereld, maar ook niet op het werk, niet in het uitgaansmilieu, niet in het verenigingsleven, nergens. We leven naast elkaar. We kennen elkaar niet. Ik ben het ermee eens dat dat moet veranderen, maar verwacht niet te veel van één sector, zeker geen sector die zo sterk verbonden is met één sociale klasse.

,,Je kunt je als sector niet ongestraft afsluiten van de samenleving die juist een grote zorg en verantwoordelijkheid voor die sector aan de dag legt", zei Anciaux. Daar heeft hij gelijk in. Maar je moet je ook bewust zijn van de plaats die je inneemt in die samenleving. Een arme, een allochtoon en een artistieke bobo kun je misschien stimuleren om naar dezelfde voorstelling te komen kijken, maar ze zullen nooit achteraf samen een pint drinken. (Tenzij die bobo een welzijnswerker is.) Sociale segregatie is een feit. We moeten er tegen vechten, maar als Bert Anciaux waarachtige participatie wil, dan zal hij hier en nu een proletarische revolutie moeten starten. Of nog iets meer geduld oefenen. En hopen dat ook andere sectoren meewerken.

,,Ik wens geen beleid te voeren voor de happy few'', zei de minister afgelopen dinsdag. Zoals de samenleving er vandaag uitziet, zal hij nog een tijdje niet anders kunnen.