Afscheid van de burger king

Een meerderheidsstelsel! Had Guy Verhofstadt dat voorstel uit zijn burgermanifesten maar gerealiseerd, dan hadden we de ellende van de afgelopen negen maanden nooit hoeven te doorstaan. Dan had het kartel CD&V/N-VA vanaf dag één het land bestuurd, alle andere partijen hadden op hun kin geklopt en de staat was binnen de kortste keren hervormd. Toch één droom van Verhofstadt die Leterme deelt: 'Geen weken- of maandenlange onderhandelingen meer, geen heimelijk gekonkel meer en uiteindelijk geen onbegrijpelijke compromissen meer, waarvoor in feite niemand heeft gestemd.' Hoe we dat dan met Wallonië geregeld zouden hebben – alle Franstalige partijen in de oppositie, of een soort tweeledig meerderheidsstelsel, met één Vlaamse en één Franstalige partij – daarover spreekt het manifest zich niet uit. Maar het dateert dan ook uit 1992. Toen bestond Wallonië nog niet.

Je moet het Guy Verhofstadt nageven: in de stroom van politieke boekjes die dit land overspoelen, is hij erin geslaagd om zijn burgermanifesten (uit 1991, 1992 en 1994) een mythisch aura te laten krijgen. Die mythe wil dat het visionaire geschriften zijn, die een generatie politici diepgaand hebben beïnvloed – maar ook dat hij alle ideeën eruit verloochend heeft, zodra hij zelf een regering mocht leiden. Vooral dat laatste spreekt de afscheidnemende premier fel tegen. Op een speciaal daarvoor ontworpen website, www.burgermanifest.be, noemt hij zijn critici 'conservatieve krachten', die de manifesten eenzijdig lezen. Bovendien: 'Zij die oreerden dat Guy Verhofstadt "zijn eigen manifesten verraden had,, bleken zelden de geschriften zelf gelezen te hebben.'

Ik heb ze gelezen. En zij die dat oreren, hebben gelijk.

Dat moet zelfs Open VLD toegeven, zij het dan terwijl ze het ontkennen. Op de site – die vorig jaar gelanceerd werd als onderdeel van de liberale verkiezingscampagne rond Verhofstadt en zijn vierde manifest – berekende de partij zelf dat het nettoresultaat van acht jaar regeringsdeelname keurig half-half uitviel: veertig procent van de ideeën was gerealiseerd, voor veertig procent blijven ze strijden, en de resterende twintig kreeg het label 'gewijzigd of gedateerd', ideeën die 'bij nader inzien niet zo goed waren'. Daaronder vallen het infame recht van de burger om uit de staat te stappen, het afschaffen van de provincies en dus ook het invoeren van een meerderheidsstelsel.

Dat lijkt mooi, maar wie de lijst met realisaties bekijkt, ziet dat er nogal wat kleinere, minder belangrijke ideetjes in staan, die meestal slechts gedeeltelijk gerealiseerd zijn. Maar wat met de essentiële punten? De manifesten laten geen twijfel over welke dat zijn: de afschaffing van Senaat, stemplicht en lijststem; het invoeren van een referendum; de oprichting van een Grondwettelijk Hof; de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester en de premier; het invoeren van voorverkiezingen naar Amerikaans model, zodat de burger bepaalt wie er op de lijst staat, niet de partij of de belangengroepen. Die voorstellen worden uitentreuren herhaald, in alle drie de manifesten, en ze worden begeleid door weinig buigzame zinnen als 'het principe van de kopstem druist lijnrecht in tegen het wezen van de democratie' of 'een échte democratie heeft nood aan méér dan uitsluitend vierjaarlijkse parlementsverkiezingen'. Bovendien moeten al die hervormingen gelijktijdig doorgevoerd worden, anders dreigt opnieuw 'de "onechte, democratie, zoals wij die thans kennen'.

Als Verhofstadt zo hoog inzet, als hij keer op keer het onderscheid maakt tussen enerzijds de 'onechte democratie', de 'illegale staat', de 'tribale samenleving' boordevol afgunst en angst en conservatieve krachten, en de échte democratie anderzijds, die er alleen kan komen als al zijn voorstellen tegelijk worden doorgevoerd – kunnen we dan anders dan besluiten dat hij gefaald heeft? Vrijwel alles wat hij wou afschaffen, is er nog, en wat er moest komen, staat slechts in de steigers, áls het daar al staat. (Met uitzondering van het Grondwettelijk Hof. Als het wezen van de democratie zélf op het spel staat, dan volstaat het niet om een lijst te maken met 'op lokaal vlak werd een volksraadpleging mogelijk gemaakt' (maar nog nooit gehouden) en 'het gewicht van de kopstem werd gedeeltelijk verminderd'.

Is dat nu verraad? Die term laat ik aan de flaminganten. Het betekent wel dat, als je zoals Open VLD wilt volhouden dat de manifesten invloedrijk waren, je een nieuwe betekenis voor die term moet verzinnen. 'Vaak geciteerd', bijvoorbeeld. Of: 'populair bij tegenstanders'.

Maar het klopt: er is sindsdien veel veranderd in Vlaanderen en België. Hoe verstikkend de verzuiling was, is nu nog moeilijk voor te stellen, zeker voor een kind van de jaren negentig als ik. Verhofstadts razernij over de slechte werking van de democratie valt niet te begrijpen buiten die context: het waren de zuilen, niet de kiezers die bepaalden welk beleid een regering voerde, wie er in het parlement zat, hoe (en of) er gereageerd werd op nieuwe uitdagingen. Dat is nu verminderd.

De vraag blijft: komt dat door Verhofstadt? En vooral: heeft het ervoor gezorgd dat de macht vandaag weer bij de burger ligt? Is het de burger die de opvolgers kiest, die ons parlement bevolken? Heeft de burger er iets over te zeggen, als een verkozen minister-president zijn post verlaat om premier te worden? Kan de burger politici ter verantwoording roepen, als die negen maanden na de verkiezingen nog steeds geen regering hebben gevormd?

Hier past geen ander antwoord dan: bwa.

Ook Verhofstadt begon trouwens snel te twijfelen of de ontzuiling wel de bevrijding van de burger betekende. Al was die twijfel bij hem het resultaat van zijn nederlaag in 1994. In zijn derde manifest schrijft hij: 'De leegte die na de verdwijning van bepaalde ideologieën was ontstaan, werd niet, zoals wij hadden gehoopt, ingevuld door vrije, volwassen en politiek mondige burgers. Zij werd daarentegen razend snel ingenomen door meer irrationele krachten, zoals racisme, nationalisme en vooral door het groepsegoïsme.'

De burger was toch niet zo vrij en volwassen als Verhofstadt hoopte. Sterker: hij was geen burger! Het roept de meest fundamentele vraag op, die de latere premier zich vreemd genoeg niet stelt: wat is een burger? Zijn we allemaal burgers, of moeten we het worden?

De eerste twee burgermanifesten huldigen de eerste premisse: we zijn allemaal vrije mensen, die in ons eigen leven én in het publieke domein blijk geven van creativiteit en verntwoordelijkheidszin. Het enige probleem is dat de staat niet volgt: daar zitten de dirigisten, de deterministen, de marxisten en viezentisten. 'In 1991 is de mens van bij ons geen slaaf meer. Hij kan kiezen, daar is hij bekwaam en redelijk genoeg voor. Dat heeft hij succesvol bewezen in de hele maatschappelijke ontwikkeling. Dat moet dus ook kunnen in de wereld van de, momenteel falende, politiek die deze samenleving nota bene moet ordenen.'

'Mensen zijn in staat om goed en slecht, zinvol en waardeloos van elkaar te onderscheiden. Ze kunnen bekwame keuzes maken, als ze de kans krijgen.'

'We moeten de democratie van een stille dood redden, door de klok van de politiek gelijk te zetten met het uur van de vrijheid en de levenswil. Daar is een ietwat meeslepende beweging voor nodig, een van arbeiders, bedienden, ambtenaren, handelaars, vrije beroepen, journalisten, schrijvers en kunstenaars. Zij hebben allen het belangrijkste gemeen: dat ze burger zijn.'

Meeslepend, inderdaad. Net daarom is het vreemd dat dat burgerschap in het derde burgermanifest plots een moeilijk bereikbaar ideaal is, waar de meesten onder ons niet voor in aanmerking komen. 'In onze moderne maatschappij heeft de mens zich bijgevolg ontwikkeld (hoewel de formulering 'is de mens verworden tot' mij meer toepasselijk lijkt) tot een behoudsgezind wezen dat nog in weinig herinnert aan het mensbeeld dat onze westerse beschaving eeuwenlang heeft nagestreefd. In die visie was de mens een redelijk denkend wezen, die zelfstandig en bewust beslissingen nam, en zin gaf aan zijn eigen bestaan. Moeten we nu bakzeil halen, nu blijkt hoezeer de mens nog verwijderd is van het wezenlijke mens-zijn, van het burgerschap dat wij voor ogen hebben?'

We zijn geen burgers, we zijn zelfs wezenlijk geen mensen. In 1994 toch nog niet.

Het is geen klein onderscheid. Als we allemaal burgers zijn, dan zijn wij sowieso, vanaf onze geboorte, het kloppende hart van de politiek. Onze politici doen wat wij willen, ongeacht wat wij willen, anders worden ze daarop afgerekend. Dat was de kern van de eerste manifesten: 'Het postulaat van de democratie is, dat de burger het altijd bij het rechte eind heeft, ook wanneer zijn keuze tot voor die democratie gevaarlijke conclusies komt. Maar een democratie gaat niet ten onder aan de keuze van haar burgers.'

Als we eerst burgers moeten worden, daarentegen, dan kun je het beheer van de staat niet zomaar aan ons afstaan. Dan moeten we eerst een soort van inburgering doorlopen (het woord duikt vreemd genoeg enkel op in relatie tot allochtonen), een beschavingsproces dat van ons gecultiveerde, redelijke mensen moet maken. En dat gaat ver: 'Alleen wie als jong kind, scholier of student met alle facetten van zijn beschaving in contact kwam, is in staat burger te zijn. Daarmee bedoel ik, een mens die bekwaam is politieke en maatschappelijke beslissingen te nemen, alsook te denken en te handelen ten bate van de gemeenschap waartoe hij behoort. Ik vind het verkeerd dat jongeren na het middelbaar onderwijs uit werken gaan, zonder dat zij kennis hebben gemaakt met de resultaten van duizenden jaren westers denken.'

Met andere woorden: er zijn in België niet elf miljoen burgers. Er zijn er twee: Guy Verhofstadt zelf, en Etienne Vermeersch.

Hoe begrijpelijk Verhofstadts bijsturing ook is – iedereen piekert weleens over het belang van een zeker beschavingspeil voor de democratie, en het ontbreken daarvan bij een groot deel van de kiesgerechtigden – ze ondermijnt de basispremisse van zijn hele politieke denken: dat de burger van nature ontvoogd en redelijk is, en dat de staat in de fout gaat door hem te betuttelen. Als nu ook Verhofstadt gaat bepalen wie 'in staat is burger te zijn', als hij daar zelfs een traject voor wil opstellen, compleet met literatuurlijst – waar ligt dan nog het verschil met de 'conservatieve krachten', die uit angst voor de burger de beslissingsmacht zo ver mogelijk van het volk vandaan houden?

Is dat de reden waarom er van dat referendum en die rechtstreekse verkiezing van de premier nooit écht werk is gemaakt? Moeten we het eerst verdienen?

Politici vertrekken van een beeld van hoe de mens is, en als die dan toch niet zo blijkt te zijn, vinden ze dat hij moet worden wat hij in wezen is, maar nu even niét is, omdat hij door allerlei krachten belét wordt om te zijn wie hij is. Alle ideologieën doen dat, maar een burgerdemocraat die zijn geloof opgeeft in de autonome beslissingsmacht van het individu, omdat dat individu daartoe eerst opgeleid moet worden, die heeft een probleem. Want wanneer ben je geslaagd?

Het is makkelijk om met terugwerkende kracht een oordeel te vellen. Maar het is die spanning binnen het liberalisme – het geloof in een burger die is versus dat de burger die wordt – dat nog steeds speelt in het conflict met de zelfverklaarde échte liberalen rond Jean-Marie Dedecker. Dedecker is een liberaal van het eerste burgermanifest: de burger heeft altijd gelijk, en stop de betutteling. Open VLD is verder gegaan op het burgerschap van het derde: een gecultiveerd, open burgerschap, met oog voor het algemeen belang, maar met een betrekkelijk elitair idee van wanneer je je burger mag noemen.

Het is dus niet zo gek dat Dedecker in zijn eigen manifest verklaart dat hij tot de politiek is gekomen 'dankzij de burgermanifesten van Verhofstadt'. En het is al evenmin gek dat hij vindt dat de premier zijn eigen idealen de rug heeft toegekeerd. De Verhofstadt van het eerste manifest zou net hetzelfde vinden. Wat dat betreft zijn de burgermanifesten nog wél bijzonder relevant: de huidige spanning binnen het Vlaamse liberalisme vind je al in deze brontekst.