Ja, dan voel je je toch een beetje lullig. De hele zondag heb je om het uur je ommetje gemaakt voorbij die gesloten schoolpoort – je vertikt het om er als eerste te gaan zitten, jij zult niet degene zijn die die infernale spiraal op gang trekt, maar als er een andere rondcirkelende ouder zou bezwijken onder de stress, dan ben jij er als de kippen bij. En ja hoor, om drie uur is het zover. Een halfuur eerder was er nog niemand, maar opeens staan er dertien ouderparen. Ze hebben al een lijst gemaakt. Er zijn twintig plaatsen, wordt gefluisterd. Nee, tien. Nee, zesentwintig. Andere ouders zullen zich mogen haasten, als je ziet hoe snel het gaat. En jazeker, amper een uur later zitten er tweeëntwintig voor de deur. Zullen we een bordje met 'volzet' maken? Jammer voor hen die later komen, maar ze waren gewaarschuwd. Wie niet weet dat hij moet kamperen om zijn kind in te schrijven, ha! – die is echt wel van de wereld los.
Maar dan wordt het acht uur, negen uur, tien uur, elf uur, en geen enkele ouder meldt zich nog aan. Zelfs niet even, om ontmoedigd weer af te druipen. En als je om vijf uur 's ochtends wakker wordt, zwetend onder die idiote alpinopet, mijmerend over hoeveel comfortabeler een strandstoel aanvoelt op een strànd, dan zit je er nog altijd maar met vijfentwintig. De laatste plaats op de lijst blijft leeg. Of nee, toch niet: om zeven uur wandelt er een moeder binnen. Op het normale openingsuur van de school. En ze schrijft haar dochter doodleuk in. Zonder te kamperen.
Dat betekent… wat? Dat wij hier zestien uur lang voor niets gezeten hebben?!
Nodeloos schoolkamperen, wij waren zeker niet de enigen die er afgelopen weekend mee te maken kregen. Een vriendin die zondag sinds vier uur 's middags in een rij stond, meldde maandagochtend gefrustreerd dat er in haar school, na doortocht van de groep kampeerders, nog zeker tien plaatsen vrij waren. Ook zondagmiddag kreeg ik bericht dat er dertig ouders voor een school zaten met achtenveertig plaatsen. Ze zaten er al sinds zaterdagochtend. Al die tijd was er niemand meer bijgekomen.
Op zich vond ik dat niet erg. Het had iets terug-naar-je-eerste-vakantiekamp, al die jonge dertigers die nachtjedoor doen in de buitenlucht, met een pilsje en een zelfgebakken pannenkoek. Maar toch: het roept vragen op over de manier waarop dat schoolkamperen een eigen leven is beginnen te leiden in de hoofden van jonge Vlaamse ouders uit de hogere middenklasse, die met opzet in een oudere, gemengde stadswijk zijn gaan wonen.
Allereerst speelt er natuurlijk het schaarsteprincipe. Het idee alleen dat er weinig plaatsen zijn voor veel gegadigden, zorgt ervoor dat mensen steeds vroeger gaan zorgen dat ze niet uit de boot vallen. Zelfs al blijkt er achteraf van schaarste geen sprake te zijn. Dat gebeurt zeker als er weken voor de inschrijfdatum al reportages gedraaid worden over de eerste die met een mobilhome voor een school is gaan staan. Maar ook de ouders zelf brengen elkaar het hoofd op hol: het kan snel gaan, ga elk halfuur kijken, ik hoor dat ze daar al zaterdag beginnen… Dat er elk jaar bij steeds meer scholen steeds vroeger ouders opduiken, is daardoor perfect voorspelbaar.
Maar schaarste, zelfs ingebeelde, zorgt ook voor een imago van kwaliteit. Waar mensen staan aan te schuiven, moet het goed zijn. Het maakt het risico van te kiezen voor een school zonder kampeerders groter, en omgekeerd vergroot het de aandrang om te gaan kamperen voor een school waarvan je gelooft dat die kwaliteit biedt.
Daarbij komt de heroïek van de kamperende ouder, die ontberingen trotseert om zijn kind het beste onderwijs te bieden. Zelfs al hadden mijn vrouw en ik categoriek besloten dat we zeker niet meer dan één dag zouden kamperen, meer zou bespottelijk zijn, toch keek ik met enige bewondering naar hen die al sinds donderdag of zelfs dinsdag op straat zaten. Dat zijn pas ouders!
Ergens voelde ik me schuldig, alsof ik dat niet voor mijn kind over had. Ik herinner me, toen we de scholen uit de buurt tegen elkaar aan het afwegen waren, dat me regelmatig door het hoofd schoot: 'Daar hoef je niet te kamperen, dus als we die kiezen, lijken we onbetrokken ouders.'
En uiteraard kun je dit niet los zien van de specifieke context van de jonge blanke middenklasse in de oude binnenstad. Mensen die the best of all worlds zoeken: het authentieke van de volksbuurt en het verheffende van de middenklassewaarden, de charme van het buurtschooltje en het exclusieve van een speciaal opvoedingsproject. De angst én de liefde voor allochtonen: mijn kind moet van jongsaf leren dat diversiteit normaal is – maar niet ten koste van zijn taalontwikkeling!
Tel al die zaken samen, en het is niet zo vreemd dat mensen desnoods voor niets zestien uur in de kou gaan zitten. Het schoolkamperen wordt zo haast een rite de passage voor de moderne grootstedelijke ouder. Meer doel op zich, dan het inschrijven zélf.