Ieder zijn hobby. Er zijn van die dagen dat ik er plezier in schep om tien jaar oude krantenartikels te lezen. 'De KU Leuven heeft beslist onderdak te verschaffen aan een groep mensen zonder papieren', lees ik in een stuk uit De Morgen van januari 1999. 'Ze kunnen gedurende twee weken terecht in een voormalige laboratoriumruimte van het Arenberginstituut aan de Naamsestraat.'
Kijk eens aan. Dat is dan precies vijfhonderd meter van het voormalige Instituut voor Farmaceutisch Onderzoek, waar er eergisteren veertig werden toegelaten. Toen paste de actie in een reeks kerk- en campusbezettingen die al twee jaar aan de gang was, en uiteindelijk resulteerde in de collectieve regularisatie van 2000. Vandaag past het in een reeks kerk- en campusbezettingen die al vier jaar aan de gang is, en die duidelijke, openbare (en soepele) criteria eist voor individuele regularisatie.
In 1999 klonk het: 'We willen het debat aanzwengelen door studenten en academici in contact te brengen met asielzoekers.' Vandaag lees ik: 'Wij roepen de universitaire gemeenschap, en in het bijzonder de studenten, op om actief te participeren in het debat over de groeiende migratie.'
Hoe lang kun je een debat aanzwengelen, voor het van de rol schiet? En hoe lang kun je druk uitoefenen, voor dat geen indruk meer maakt? Veel langer dan tien jaar zal het niet zijn. Het is een schrijnende vaststelling, en ik doe ze met tegenzin, maar de wapens waarmee de sans-papiers strijden, zijn bot geworden. We zijn er gewend aan geworden. Sans-papiers bezetten openbare ruimtes, zoals profeten met een ratel en een bord om de nek het einde der tijden voorspellen. Je herkent ze, je loopt ze voorbij.
Dat heeft te maken met onze spektakelmaatschappij. Als je je campagnes niet vernieuwt, verlies je de aandacht. Dat weet elke drukkingsgroep.
Het heeft ook te maken met de keuze van de bezette ruimtes. Universiteiten en kerken mogen zichzelf dan een grote morele kracht toekennen, ze bevinden zich niet in de kern van de maatschappij. Alleen studenten, professoren en kerkgangers komen er. De overgrote meerderheid van de Vlamingen kent de bezettingen enkel uit de krant. Dat maakt het makkelijk om je ervan te distantiëren. Stel dat sans-papiers opdoken in supermarkten of banken – dat zou al wat anders zijn.
Daarbij komt onze afkeer van morele kwesties. Elk maatschappelijk thema met een ethische inslag – armoede, milieu, migratie… – botst op irritatie. Mensen die het ter sprake brengen, worden gezien als betweters, en als er vermoed wordt dat ze betaald worden door de staat, zoals schrijvers, professoren of bisschoppen, dan wordt hun bemoeienis geduid als een gemakkelijk 'met ons geld ons de les lezen'. Je hoeft geen psycholoog te zijn om daarin de ergernis van het schuldgevoel te herkennen. Al viseert de regularisatiecampagne niemand, behalve de minister, een groot deel van de publieke opinie voélt zich wel geviseerd. 'Het is toch niet onze schuld dat die mensen hier zijn?' Schuldgevoel leidt zelden tot sympathie.
Een positievere campagne, die de verdiensten van de sans-papiers in de verf zet, die hen toont als harde werkers die bijdragen tot onze economie én die van hun thuisland – en niet als zielige armeluizen die hele dagen op een matras liggen te liggen om ons te confronteren met onze rijkdom die we niet willen delen – zo'n campagne, ja, dat zou al wat anders zijn.
Tot slot is er de onduidelijkheid van de eisen. De officiële partners mogen nog honderd keer zeggen dat ze enkel pleiten voor duidelijke, openbare richtlijnen, die mensen op hun matrassen in de ondergrondse van de VUB vertellen een ander verhaal. Die willen een algemene regularisatie. En daarna weer een.
In Het Laatste Nieuws vertelde columniste Hilde Sabbe hoe haar zoon, die studeert aan de VUB, omgaat met de bezetting van zijn campus. 'Op de doop was één van de opdrachten voor de schachten: oud papier ruimen en verzamelen. Papieren voor de sans-papiers, snap je?' Ze was geschokt over zijn gebrek aan solidariteit.
Ook dat echoot een sentiment van tien jaar geleden. 'De Ufsia-studenten schijnen er niet wakker van te liggen', schrijft De Morgen in november 1998. 'Zonder er meteen mei '68 bij te sleuren, toch deze vaststelling: nog niet zo lang geleden waren het de studenten die het voortouw namen.'
In plaats van daar somber over te doen, kun je je beter vragen stellen over de deugdelijkheid van je campagne.
Ook menselijkheid is marketing.