Precies één jaar geleden namen schrijver Tom Naegels en zijn vrouw een beslissing die toen drastisch leek, en nu de gewoonste zaak ter wereld is: ze kozen voor hun oudste zoon Eli (3,5) de dichtstbijzijnde kleuterschool, een zogeheten ‘concentratieschool’, waar hij op één na het enige ‘autochtone’ kindje van de klas was. Nu de nieuwe inschrijfperiode eraan komt, en we binnenkort dezelfde taferelen zullen zien van blanke ouders die doodsangsten uitstaan omdat hun kind niet in de ‘Crea’ of de ‘Wereldschool’ binnen zou geraken – ja, nu er zelfs in Lokeren en Sint-Niklaas ‘witte vlucht’ opduikt naar scholen in de rand – houdt hij een warm pleidooi: laat die populaire scholen nu eens links liggen. Ga gewoon om de hoek. Het is daar even goed.
Allereerst. Aan alle ouders zoals wij, welopgeleide blanke middenklassers, lezers van Humo, De Standaard of De Morgen, die in de binnenstad van Antwerpen, Gent, Brussel, Mechelen, Lokeren of Sint Niklaas wonen en die in deze periode op zoek zijn naar een school voor uw kind: ik versta uw angst. Wat ik hier zal schrijven is niet agressief bedoeld. Het is bedoeld om u te helpen.
Ik zeg u in alle vriendschap: u maakt zichzelf wat wijs. U maakt zichzelf wijs dat er slechts een paar goede scholen bestaan voor uw kind. U maakt zich wijs dat dat de scholen zijn waar de kinderen van uw vrienden ook naartoe gaan. U maakt zichzelf wijs dat die goede scholen ‘een gezonde sociale mix’ hebben. U denkt dat het percentage allochtonen of kansarmen op die school een indicator is voor de kwaliteit van het onderwijs. U vermijdt dan ook scholen waar dat percentage volgens u te hoog ligt. U denkt dat uw kind, uw hoogste goed, daar niet de kansen zal krijgen waar hij of zij recht op heeft. De schaarste van beschikbare plaatsen in sommige (in Antwerpen: alle) scholen maakt u dan ook bloednerveus: wat als er alleen nog maar plaats is op minder populaire scholen, wat als er alleen nog plaats is op een school waar uw kind de enige blanke zal zijn? Moet u dan verhuizen???
Ik herhaal: ik begrijp u. Wij zijn zelf zo geweest. Ook wij geloofden de verhalen die er over de concentratiescholen de ronde deden: dat je kind er taalachterstand opdoet, en daardoor leerachterstand, en dat het nooit vriendjes zal maken want die allo’s die ‘klitten samen’ en komen nooit naar verjaardagsfeestjes. Ook wij hebben gekampeerd voor een populaire school, in het laatste jaar waarin dat kon: van drie uur ‘s middags tot acht uur ‘s ochtends, in de drizzel, opgevouwen in een strandstoel waarvan ik u kan vertellen dat die een pak comfortabeler aanvoelt op een strand.
En dan zouden we zulk een felbevochten plek vrijwillig weer afstaan?
Halfbloedjes tellen
De Schatkist heet ze, de school waar onze oudste zoon Eli (nu 3,5) sinds april vorig jaar heen gaat. Ze ligt in oud-Berchem, een wijk die vroeger bekend stond als ‘Turks’ maar nu zowat alle nationaliteiten telt – een wijk ook met een groeiende instroom van jonge autochtone gezinnen, zoals overal. Het is een betrekkelijk grote school: 158 kleuters, 194 leerlingen in het lager. 43 nationaliteiten. Een reportage als deze verplicht een mens tot het stellen van beschamende vragen: hoeveel daar ‘autochtoon’ van zijn, vraag ik aan directrice Marie-Louise Verheyen. “De kinderen uit gemengde gezinnen meegerekend?” vraagt ze. Laat al maar. Het hele praten over dit onderwerp, tot en met het tellen van ‘halfbloedjes’: man wat voelt dat ongemakkelijk als het gaat om de vriendjes van je eigen zoon. “Van de 73 kinderen die zich vorig jaar hebben ingeschreven, zijn er 11 autochtoon”, leer ik wel. Dat zijn cijfers voor de hele school, kleuter en lager samen. Dat was meer dan vorige jaren. In Eli’s klas zitten er dit jaar twee andere ‘autochtone’ kleuters. Vorig jaar was dat er één.
En wat dan nog?
De Schatkist ligt op tweehonderd meter van onze deur. En toch waren we er niet eens gaan kijken. Dat was de eerste reden waarom we gingen twijfelen over onze keuze voor die populaire school – omdat we dichterbij niet eens waren gaan kijken. Dat, en ons groeiende ongemak over dat kamperen. Het was leuk genoeg geweest, al die jonge dertigers die nachtje-door deden in hun eigen stad, en er was er één die tapa’s had gemaakt, en één die biertjes had meegebracht, er waren laptops om films op te bekijken en interessante mensen om eindeloos mee door te lullen, de tijd moest toch gedood. Maar ik kan ook rekenen. Zesentwintig ouders zitten in de rij voor zesentwintig vrije plaatsen: hoeveel ruimte laat dat voor andere, laat ons zeggen ‘minder kansrijke’, laat ons zeggen ‘allochtone’ kinderen, als je weet dat alle kamperende ouders zo autochtoon zijn als moeder Gusta, en jobs uitoefenen als politoloog, schrijver, kernfysicus, journalist en architect?
Ik herinner me dat ik na dat nachtje bezorgd naar de website van de school surfte en alle foto’s bekeek waarop kinderen te zien waren, om te tellen hoeveel er niét uitzagen alsof hun ouders architect waren. Wij wilden geen witte school! Wij wilden dat onze kinderen opgroeiden in het echte Antwerpen! Men had ons gezegd dat deze school ‘een gezonde sociale mix’ had!
De informatie-avond voor nieuwe ouders, enkele maanden later, deed voor ons de deur dicht. De hele refter zat vol met ouders als wij: zelfde kapsel, zelfde schoenen, zelfde soort voornaam, zelfde soort bril, in godsnaam. Het was alsof we op een concert van Kapitein Winokio waren beland. Ik herinner me dat ik aan de directie vroeg of er ook allochtone kinderen op de school zaten. “25%”, zei ze. “Vroeger 35%, maar sinds er gekampeerd wordt is dat sterk gedaald.”
De volgende dag hadden we een afspraak bij De Schatkist.
En dan ben je weg natuurlijk
Marie-Louise Verheyen is nu voor het 15de jaar directeur. “Toen ik begon bestond de regel nog dat je allochtone kinderen mocht weigeren zodra het quotum van 30% bereikt was”, vertelt ze. “De bedoeling daarvan was goed: het zou de spreiding in de hand werken. Maar in een wijk als de onze betekende dat dat ik elke dag mensen moest teleurstellen. Elke avond kwam ik huilend thuis. Ik was toch geen directeur geworden om kinderen af te schepen? Ik besloot om die vreselijke regel overboord te gooien. Vanaf dan mocht iedereen binnen.” Wat meteen betekende dat alle blanke ouders hun kind weghaalden. “Na vijf jaar waren er bijna geen meer.”
In die periode kwamen Verheyen dikwijls in het nieuws met oproepen naar de autochtone ouders om toch te blijven. Ze begreep het niet: het niveau van de school bleef even goed, de resultaten van de leerlingen ook. “Allerlei excuses hadden ze. Nooit zeiden ze waar het op stond. Ze woonden zelf tussen de migranten, maar voor hun kind wilden ze niet dat het tussen hen opgroeide.” Verheyen nam zelfs een maatregel waar het Onze Lieve Vrouw college in Lokeren – waar de witte vlucht zich nu pas begint voor te doen – enkele maanden geleden controverse mee schopte: ze zette de Vlaamse, autochtone kinderen samen, in de hoop dat dat hun ouders zou geruststellen. “Als ik de klassen lukraak verdeel, dan zijn de Vlaamse kindjes in de minderheid en dan krijg je witte vlucht”, legt ze uit in Het Nieuwsblad van 9 november 2000. Maar ook dat werkte niet.
“Dat zou ik nu niet meer doen.”
Tot vandaag blijft het moeilijk. Vorig jaar toonden er betrekkelijk veel blanke ouders interesse. Toen organiseerde de school een informatie-avond voor alle ouders tegelijk. Vergissing. “Plots zaten ze tussen tientallen gekleurde ouders, en nog tijdens onze uitleg zagen we ze de zaal verlaten.”
Nog één om over na te denken: door het plaatstekort in het Antwerpse onderwijs van vorig jaar kwamen nogal wat kinderen van blanke middenklassers terecht in de school van hun derde of vierde keuze – vaak was dat de buurtschool. Het zou een uitgelezen kans geweest zijn om de samenstelling van die scholen te veranderen. Maar toen er capaciteit bij gecreëerd werd, ook in de populaire scholen, waren ze weer weg.
Zoals veel concentratiescholen paste De Schatkist zich aan. Ze liet zich begeleiden door experts. Ze leerde van methodes uit het buitenland. Ze herprofileerde zich. Andere naam, andere lesmethodes. Haar leerkrachten werden opgeleid om te diversifiëren. In de kleuterschool werken ze nu met leefgroepen: kleuters van verschillende leeftijden zitten samen, zodat tweejarige instappertjes die mogelijk nog geen Nederlands spreken, snel de taal leren. “Vroeger gebeurde het dat onze juf van de instapklas een half jaar tegen een muur praatte.” Elke klas wordt ieder jaar zorgvuldig samengesteld; er wordt rekening gehouden met thuistalen, leeftijden, geslacht, karakters en talenten, in het belang van iedere leerling. Sterke leerlingen leren van ouderen, zwakkeren kunnen zich met jongeren ophouden. Verheyen: “Eerlijk? Ik denk dat wij het nu beter doen dan witte scholen. Die geven nog altijd les met de ‘gemiddelde leerling’ in het achterhoofd. Wij weten dat die niet bestaat. Wij kunnen nu elke soort leerling aan, sterk of zwak, of hij nu Nederlands spreekt of niet. Ik durf dat gerust te zeggen: wij staan vandaag twintig jaar voor op Edegem en Boechout, waar ze nu pas met de situatie te maken krijgen.”
Blanke, autochtone leerlingen wil ze nog altijd wel aantrekken, maar niet meer zo wanhopig als vroeger. “Het zou leuk zijn, maar we hebben ze niet meer nodig. Ik zou in ieder geval nooit meer een witte school willen zijn.”
Geen blanken meer nodig??
Hoho, gekker moet het niet worden. En toch. Om zekerder te zijn van mijn verhaal bezoek ik een heleboel andere concentratiescholen, en overal tref ik eenzelfde fierheid aan. Precies omdat ze weten dat de buitenwereld denkt dat zij slechter presteren dan anderen, laten directies en leerkrachten vol trots hun resultaten zien. “ICT-school van het jaar”, grijnst Koen Tubeeckx, directeur van Sint Maria, in het hartje van de Antwerpse Seefhoek. “En in de innovative teachers wedstrijd waren we de eerste van België, de vierde van Europa!”
“Ik ga u niet vervelen met de mantra dat deze school het goed doet”, zegt zijn collega Hilde Scheers van De Vuurtoren, ook in de Seefhoek. “Alle scholen doen het hier goed.” Tubeeckx: “Onze leerlingen stromen in precies dezelfde mate door naar het ASO, TSO of BSO als de leerlingen van zogenaamde ‘elite’scholen.” De Schatkist doet mee aan ‘interdiocesane proeven’, waarbij hun leerlingen het opnemen tegen kinderen van andere katholieke scholen: in rekenen en Nederlands scoren ze even goed, vaak beter dan vele witte scholen. En ook in de Horizon, aan de grens van Borgerhout, hebben ze hun prestaties laten testen: even goed, alweer.
“Wij vragen jullie niet omdat onze school anders kopje-onder gaat”, legt Tubeeckx uit aan een groep autochtone ouders die hun kleuter dit jaar moeten inschrijven. “Onze werking is goed, dat weten we. Wij willen wel graag dat jullie je kind naar onze school sturen, omdat dat voor beiden goed is. Uw kind leert kinderen uit zijn buurt kennen. Dat worden speelkameraadjes op straat. Van jongsaf aan komt het in contact met andere culturen, andere talen, andere religies. Voor ons is het belangrijk omdat we graag een afspiegeling van de buurt willen zijn. Er wonen dertig procent kansrijken in deze buurt, dan willen we ook graag dertig procent kansrijke kinderen in onze school. Het is niet goed dat zij zich afzonderen in aparte scholen.”
De lift naar boven
En we halen er een expert bij, voor nog meer zekerheid. Orhan Agirdag is onderwijssocioloog aan de Universiteit Gent. Hij doet onderzoek naar de prestaties en het welbevinden van kinderen op concentratiescholen: waar leren ze het snelst, waar voelen ze zich het beste, waar worden ze gepest…?
En? Neem ik een risico met mijn kind?
Agirdag: “Natuurlijk niet. Kinderen uit kansrijke gezinnen presteren overal goed. Ook op concentratiescholen.”
Loopt hij er dan geen taalachterstand op?
Agirdag: “Welnee. Een kind dat thuis Nederlands spreekt met zijn ouders, dat vrienden heeft die Nederlands spreken, dat in een Nederlandstalig land opgroeit, aan wie jij boekjes voorleest in het Nederlands – zou zo’n kind plots slechter Nederlands gaan praten omdat een of twee klasgenootjes zwakker zijn in taal?”
En leerachterstand? Als een groot deel van de klas minder goed Nederlands praat, dan wordt er toch trager lesgegeven?
Agirdag: “Concentratiescholen diversifiëren heel sterk. Dat betekent dat de leerkracht zich aanpast aan de sterktes en de zwaktes van ieder kind. Het is al lang niet meer zo dat een hele klas aan dezelfde opdracht werkt, en dat de sterkeren moeten wachten tot de zwakkeren klaar zijn.”
Dan wordt hij op zijn minst toch meer gepest?
Agirdag: “Niet meer of minder dan op andere scholen. Sterker: autochtone, kansrijke kinderen voelen zich vaak béter op een concentratieschool. Dat lijkt gek maar als je erover nadenkt is het eigenlijk heel logisch. Ze spreken de taal van de school, de leerkrachten lijken op hun ouders, en ook al zijn ze in de school misschien een minderheid, ze vertegenwoordigen nog altijd ‘de dominante meerderheid’ in de bredere samenleving. De leraars doen aardiger tegen hen – meer dan in een witte school. Dat verhoogt hun zelfvertrouwen.”
Maar er zijn toch problemen? Die ga je toch niet ontkennen?
Agirdag: “Voor kansarme kinderen, ja. Voor hen blijft de sociale lift hangen. Voor hen is het overigens wél goed, als er wat meer kansrijke leerlingen in de klas zitten. We stellen dus wel een uplifting effect vast, maar geen neerzuigend.”
Niet naief zijn
Niettemin: het is niet makkelijk om blanke ouders te overtuigen. Dat merken we aan de reacties op onze beslissing. “Dapper”, is zowat het meest positieve. “Extreem”, vindt een interviewer. “Naief”, horen we ook vaak. Veel vrienden en kennissen reageren geïrriteerd. Ze ervaren het als een kritiek op hun eigen schoolkeuze. In gemene buien denk ik: we confronteren hen met hun eigen principes.
“Maar dat is een katholieke school.” Ook dat horen we vaak genoeg. Het verbaast hoezeer oude schisma’s blijven doorwerken. Dat De Schatkist ooit Sint Willibrordus heette, dat de leerlingen er over Jezus en Maria leren: voor veel vrijzinnigen is het een brug te ver. Mijn moeder heeft niet van geslapen. Ze heeft het aan haar maag gehad. Het doet me pijn haar zo verdrietig te zien. En ik zal het niet ontkennen: ook ik zag bij ons eerste bezoek meteen alle kruisbeelden hangen, ook ik voelde de beklemming toen ik zag dat de school ooit een klooster was geweest. Maar ik weet: het is aangeleerde afkeer. En als ik het belangrijk vind dat mijn kind allerlei culturen en tradities leert kennen, moet ik dan moeilijk doen over dat katholieke?
Een goede kennis van me, die in de culturele sector werkt, geeft een sprekende reactie. “Maar onze kinderen zijn zo zacht”, roept hij uit. Hij grimast erbij, hij weet dat het fout klinkt, maar hij legt een diepgeworteld beeld bloot waarvan ik weet dat het een rol speelt. Het is het beeld van de balorige, asociale, verbaal en fysiek agressieve Marokkaanse jongen, met zijn bontkraag en zijn training, die de zachtaardige, bange, onbeholpen cultuurmens staat te intimideren aan de bushalte. Het is ons eigen schrikbeeld: aangevallen worden door potige, domme, opgefokte mannen, tegen wie onze verbale spitsheid geen verweer biedt. We projecteren die angst op onze kinderen. We denken dat hun kleuters hetzelfde zijn.
En ik zie meer reacties die ik herken – reacties die me steeds meer tegen de borst gaan stoten. Als de crisis rond het plaatstekort in het Antwerpse onderwijs losbreekt, loopt er maar één soort ouders zijn nood te klagen in de pers. De onze. Hoewel het tekort alle Antwerpse kinderen in gelijke mate treft, en hoewel er meer scholen voorrang geven aan kansrijke ouders dan aan kansarme, merk ik dat ze de leugen geloven dat allochtonen voorrang gekregen hebben, en dat zij, de sterkste ouders van al, dus benadeeld worden. “Vlaamse tweeverdieners komen in Antwerpen op de allerlaatste plaats!” foetert een man in De Morgen – uitgerekend daar! “Ze pakken ons werk af” wordt zo “ze pakken onze scholen af.” Dat te zien gebeuren bij ouders van mijn eigen generatie, mijn eigen klasse, mijn eigen politieke overtuiging – het zorgt voor enige bitterheid.
Ik let er te veel op, ik weet het. Dat komt doordat ik militant geworden ben. Niet iedereen heeft dezelfde ervaring. “Wij hebben eigenlijk niet zoveel negatieve reacties gehad”, vertelt Inge Willems, de moeder van Matthias (4), een klasgenootje van Eli. “De grootouders zeggen weleens: ‘amai, hij is de enige blonde in de klas hé.’ Maar verder? We hebben de school gekozen omwille van de nabijheid. We maakten ons weleens zorgen over zijn taal, maar dat loopt allemaal goed. Zijn er nog scholen in Antwerpen waar de Belgische kinderen in de meerderheid zijn?”
“Wij hebben er nooit bij stilgestaan dat er zoveel vreemdelingen in de school zaten”, vertelt Isa Sürer, de vader van Beyaz (5), ook een klasgenoot. “Alle scholen hebben toch dezelfde regels? Overal moet je Nederlands leren, overal leer je rekenen, overal moet je luisteren naar de juf. Dat Belgen daar vaak anders over denken? Iedereen moet doen waar hij zich goed bij voelt.”
Bovendien mag ik niet vergeten dat steeds meer ouders de stap wél zetten. School In Zicht is een project dat al sinds 2006 tracht om van concentratiescholen in oude stadswijken weer échte buurtscholen te maken – lees: om autochtone ouders te overtuigen die stap te zetten. Vorig jaar bereikten ze 68 Antwerpse gezinnen, dit jaar zijn dat er al 99. Hun werking breidt elk jaar uit. In 2009 startte een project in Molenbeek, dat intussen werd uitgebreid naar Anderlecht en Laken. In 2010 kwam Lokeren erbij. Gent start dit jaar, ook Sint-Niklaas toont interesse. Dat betekent twee dingen: dat er steeds meer steden te maken krijgen met witte vlucht, maar ook dat er overal ouders die trend willen keren. Dat mag ik niet vergeten.
Maar dan komt er weer een boze reactie. “Ik dacht dat we de politieke correctheid voorbij waren?” bijt een vriendin me toe. “Ik dacht dat we het erover eens waren dat dat Hand In Hand idealisme uit de jaren negentig naief was? Te lang zijn we blind gebleven voor de problemen! Eindelijk durven wij ook luid en duidelijk te zeggen: ja, er zijn problemen. En nu kom jij, meneertje alles-gaat-goed-in-multicultiland, ons vertellen dat het niet uitmaakt naar welke school we onze kinderen sturen???”
Dat is inderdaad wat ik kom vertellen.
Je kan zo graag problemen erkennen, dat je er creëert.
De rondborstige Duitser
U merkt dat ik niet veel vertel over Eli’s school zelf. Geen anekdotes, geen teleurstellingen, geen koddige multiculturele misverstanden. De reden daarvoor is simpel: die zijn er niet. In eerste instantie had ik zelfs tegen Humo gezegd: “Je zal die reportage moeten schrappen. Er valt niets te vertellen. Het is gewoon een school, een doodnormale school.” En het is niet dat ik er niet op gehoopt had. Minstens één roman, daar had ik wel op gerekend. Gesprokkeld aan de schoolpoort.
Maar valt er dan helemaal niéts negatiefs te melden? We mogen toch niet naief zijn? Er zijn toch problemen? Dat gaan we toch niet ontkennen?
Nu vooruit dan: los van het feit dat je aan de juf een lijst moet vragen met de namen van de klasgenootjes, omdat een driejarige die thuis verhalen vertelt over “Aminatou” of “Marouane-Yassin” niet altijd even begrijpelijk is, los daarvan dus is het voor ons niet altijd gemakkelijk om contact te leggen met de andere ouders. En dat is een eufemisme. Het gebeurt regelmatig dat ik op straat opgewekt “Goedemorgen!” schal naar een vrouw die ik herken als moeder van een van Eli’s klasgenoten, en dat ze me ofwel straal negeert, ofwel verschrikt wegduikt, ofwel onwennig aan het grimassen gaat. Waardoor je je een zonderling gaat voelen, zo’n rondborstige, goedgemutste Duitser op vakantie, die alle andere hotelgasten wegjaagt door al vanop afstand – van in de lìft! – van bij het zwembad! – daar heb je ‘m weer – hebben we dan nergens rust? – aangebrande mopjes rond te bulderen.
Ik hoor dat dat voor sommige ouders een rem is. Zeker voor hen die zelf nieuw in Antwerpen zijn komen wonen, en op de school rekenen om een nieuwe vriendenkring uit te bouwen. Veel jonge autochtone ouders zijn in die positie. Dat begrijp ik.
En verder? O ja: dat katholieke. Mja. Laat het me zo vertellen. Vorige week zat Eli aan de ontbijttafel, toen hij plots een dramatische huilbui ensceneerde. “Huuuuu-hu-huuuu! Huuu-hu-huuuu!” En toen we vroegen wat er scheelde: “Ik ben Moeder Maria, en ik huil… Ik huil, omdat Jezus dood is.”
Jaja. Haha. Ik stel de vraag aan Isa Sürer, de vader van Beyaz: of hij het als moslim erg vindt dat zijn dochter met zulke verhalen naar huis komt? “Soms begint ze weleens liedjes te zingen over Moeder Maria, ja”, lacht die. “Och ja. Je kan een kind toch niet verbieden daarin te geloven? Religie is iets voor volwassenen. De meeste kinderen volgen hun ouders daar wel in. Beyaz zal waarschijnlijk wel moslim worden, en jouw zoon wellicht ongelovig.”
Ik ken geen enkele vrijzinnige die daar zo nuchter over doet. Geen énkele.
Maar als dat voor u redenen zijn om het niet te doen, laat me u dan nog één beeld schetsen. Het is een beeld dat ik zeer dikwijls zie, als ik een lezing kom geven op een school. Het is het beeld van de Blanke Klas – een klas vol keurige kinderen, beleefd, rad van tong, met interesse in literatuur en maatschappij, en met ouders die architect zijn, of zelf lerares. Kinderen zoals ik er zelf een was. Kinderen aan wie ik vertel over de opkomst van het Vlaams Blok, de Hand in Hand betogingen, de AEL, Abou Jahjah, Hans Van Themsche, en meer over het multiculturele leven in steden waar ze vaak zelf wonen. Ik praat regelmatig over een tijd waarin deze leerlingen nog niet eens geboren waren. Maar één ding herkennen ze: net als ikzelf toen ik zestien was, hebben zij géén allochtone vrienden. Geen. Zelfs geen kennissen. En ik hoor ze dezelfde vragen stellen als ik destijds, ik zie de onzekerheid op hun gezicht, de angst soms, ik probeer verkeerde veronderstellingen bij te sturen. En vaak genoeg staat er een stoere, wat balorige jongen op die vindt dat ik de problemen ontken, en die jongen – een zestienjarige! – begint af te geven op mensen die al drie keer zo lang in België wonen als hij zelf maar geleefd heeft, alsof hij de échte Belg is en zij niet.
En dan denk ik: dit zijn kinderen van ouders die dachten dat ze hun kind de beste kansen boden.