2050: dan ben ik amper 75!
Maar toch: verwacht er niet te veel van. Zwembaden, parken en speelpleinen zijn nodig, maar of ze tegengaan dat balorige jongens ergens heibel maken? Onderschat nooit de kracht van balorigheid. Zoals de ondergrondse parkeergarage leeg kan staan terwijl er auto's rondom voor elkaar de trottoirs opkruipen, zoals men oversteekt naast het zebrapad of illegaal blijft downloaden, al kost een liedje nog geen euro; zoals zestigjarige, keurige heren rijden zonder gordel en met vijf pinten op – zo kan ook de straat staan grijnzen: 'En waarom zouden we naar dat parkje gaan? Waarom zouden wij moeten doen wat een ander voor ons beslist heeft?'
Ik zal u eens een anekdote vertellen. Afgelopen zomer werd de straat hier om de hoek heraangelegd; het wegdek was eraf geschraapt als het brûlée van een crème brûlée. Welnu: elke avond en ieder weekeinde krioelde die werf van de kinderen. Ze kropen over de plastic hekjes, doken in het zand, klommen op de werfwagens en sloegen met metalen staven tegen achtergelaten graafbakken, onderkaak van een pas verslagen, neergezegen draak. En iedere dag sloeg ik dat schouwspel met angst en blijdschap gade: wat een genot, al die kinderen, en wat een schrik, er hoefde er maar één in een put te vallen, of zo'n staaf tegen zijn kop te krijgen! Waarom gingen ze niet naar de reguliere speeltuin? Die lag maar één straat verderop.
Hetzelfde geldt voor wat dan 'hangjongeren' heet, die opgeschoten pubers die te luid en te hees lachen, en wier testosteron aan het koken gaat, zodra de zon zijn gat laat zien. Laat het twee dagen heet weer zijn en ze schuren hun ruggen tegen gevels als moeten ze een vacht verliezen: racend in gocarts, knetterend op brommers, pintjes op de reichel, jointje in de mond, petjes gevaarlijk los balancerend op de kruin, af en toe stopt er een wagen waarrond een vergadering belegd wordt. Laat het warme weer duren, en ze raken soms slaags. Vorige week zagen we een man rennen voor zijn leven, met zes woeste kerels achter zich aan – één gooide met een blikje Cara-pils, dat tegen de benen van mijn vrouw openspatte. Vorige zomer zagen we een buurman van op het trottoir een openstaand raam op de eerste verdieping binnenduikelen; iets met een onbeschofte opmerking over zijn vrouw, een aanslepend conflict over nachtlawaai, je vraagt niet door in zo'n geval. En toch zijn er parken genoeg in onze buurt. Zwembaden eveneens. Of sportfaciliteiten.
Weet u wat ons tegenstaat? Wij vinden die hangjongeren soms ook irritant. En dat vechten kan niet; het is goed als de politie ingrijpt. Maar wat ons ergert – en ik merk het aan veel reacties, uit Antwerpen en uit Brussel – is dat men daar zo'n nationaal probleem van maakt. Het is alsof de Vlamingen die nog niet in onze wijken wonen, die Vlamingen die in studies wel zéggen dat ze graag alles met de fiets zouden doen en dat er meer groene ruimte moet zijn en minder lintbebouwing, maar die zelf nog niet de moed hadden om de consequenties van die logica in te zien – het is alsof die een malle, onbekende kliktaal zijn gaan spreken. Een taal met niets dan t-t-t en ai-ai-ai en een aangehouden, afkeurende ch. Een taal waarin er meteen een criminoloog moet komen duiden waarom er in een openluchtzwembad soms heibel is, of wat er mis is met de Turnhoutsebaan, dat daar zoveel lijnbussen bekogeld worden.
Dit Vlaanderen is geen volk meer gewoon. Het gaat dit weekend, op Erfgoeddag, gezellig leren hoe arm Arm Vlaanderen vroeger was – maar het snapt geen snars meer van de zon, en hoe die jongenshoofden op hol kan brengen.