Het begon met Berlusconi en Pim Fortuyn, figuren die je met wat moeite nog kon weglachen. Maar sinds kort wint het idee ook bij minder excentrieke mensen veld. De westerse cultuur is superieur aan alle andere. We mogen onze waarden opleggen aan de rest van de wereld, want ze zijn gewoon beter. Humaner, toleranter, moderner, met de grootste garantie op geluk en vrijheid voor iedereen.
Afgelopen zaterdag verscheen in deze krant een voorpublicatie van Tegen de decadentie van Paul Cliteur, lid van de conservatieve Nederlandse Edmund Burke Stichting. Het was een aanval op een nihilistisch, verregaand cultuurrelativisme dat ertoe heeft geleid dat het Westen de poorten openzet voor barbaren met bedenkelijke tradities. We durven niet meer zeggen: dit zijn onze waarden, en als ze u niet aanstaan, pak uw boeltje. Het wordt tijd, vindt Cliteur, dat we daar opnieuw mee beginnen en, nu we toch bezig zijn, ook in de rest van de wereld de zegeningen van het westen weer durven verdedigen.
Een boeiend stuk was het, zeker omdat het scherp stelt wat ook in België al maanden echoot in allerlei discussies, zoals die over de hoofddoek, het migrantenstemrecht of de verplichte inburgering. Kop van jut is het idee dat culturen gelijkwaardig zijn aan elkaar, en dat je moet oppassen om je eigen cultuur als norm te nemen. Noem dat idee multiculturalisme, of diversiteit, of cultuurrelativisme, feit is dat het de laatste jaren, en in versneld tempo sinds de aanslagen van 11 september 2001, aan aantrekkelijkheid verloren heeft. Immers, als je zegt dat alle waarden relatief zijn, dan kun je geen oordelen meer vellen. Hoe kun je vrouwenbesnijdenis veroordelen, als dat een cultuuruiting is als alle andere? Hoe kun je de holocaust, het moslimterrorisme, eremoorden of aanslagen op homo’s verwerpen? Het cultuurrelativisme moet wel eindigen in nihilisme, in decadentie, in het verval van alles wat Europa groot gemaakt heeft.
Cliteur maakt een karikatuur. Net zoals het geloof in de eigen cultuur in zijn meest extreme vorm kan uitmonden in kolonialisme of genocide, zo kan relativisme, wanneer je het tot in het absurde doordenkt, inderdaad betekenen dat je uiteindelijk de ergste misdaden goedpraat. Het kàn, maar ik ken niemand die dat doet. Cliteur kent ook niemand. Hoewel hij twee kolommen lang jeremieert over een ontspoord relativisme, “de publieke religie van deze tijd”, dat werkelijk o-ve-ral aanwezig is en “alle intellectuelen in de greep houdt”, citeert hij er slechts één met naam en toenaam. Verder is het “men” en “de intelligentsia” en “je hoort het overal, aan de koffie, in de trein.” Zo kan ik het ook.
Het is vast leuk om de discussie over diversiteit zo zwartwit voor te stellen. Alsof je als relativist geen enkele universele waarde erkent, en als universalist niets aanvaardt dat afwijkt. Uiteraard is het verschil minder extreem. Respect opbrengen voor andere gebruiken is uiteindelijk ook een universele waarde. Dus ja, aan al die dikdoenerige blanken die in elk interview verontwaardigd opstuiven “of we alsjeblieft nog mogen uitkomen voor onze eigen waarden, ja? Of we van de linkse kerk van politiek-correcte regelneven nog mogen zeggen wat we wél en wat niet aanvaarden in ons eigen land, ja?”: ja hoor, dat mag u zeker. Als ik de linkse kerk voldoende ken, dan is ze het zelfs voor een deel met u eens.
In de omgang met andere culturen, of met mensen die om een andere reden heel anders zijn dan jij zelf, moet je drie zaken goed van elkaar onderscheiden. Er zijn gebruiken die niet door de beugel kunnen. Daar reken ik dan diegene toe die mensen fysiek of mentaal schade berokkenen, of hen belemmeren hun leven te leiden zoals zij dat willen. Vrouwenbesnijdenis hoort daar vanzelfsprekend bij, net als steniging, eremoord, racistische agressie… Je zult niet veel westerlingen vinden die dat willen verdedigen, ook geen multiculturalisten. De ruime consensus daarover zie je overigens al in het feit dat de meeste van die daden door de wet verboden zijn.
Dan zijn er verschillen die niemand iets kunnen schelen, of die we zelfs leuk vinden. Een felgekleurde jurk dragen, bijvoorbeeld, uitbundig zingen in de kerk of couscous eten. Enkel echte racisten nemen daar aanstoot aan. Zelfs de koppigste universalist zal moeite hebben om te beargumenteren dat zulke gebruiken hier niet thuishoren. Ze werden dan ook vroeger (al te gemakkelijk) gebruikt door pleitbezorgers van de multiculturele maatschappij om de verrijking, die pluralisme met zich meebracht, aan te tonen.
De hedendaagse debatten over diversiteit gaan over het terrein tussen die twee uitersten, over die gebruiken die niet meteen de mensenrechten schenden, maar die irritatie opwekken, vervreemdend werken, die doen twijfelen: wordt hier een universele waarde geschonden of niet? Is dit onaanvaardbaar of gewoon irritant? Is dit gedrag dat ook bij Westerlingen voorkomt (ook al negeren we dat), of is het iets pecifieks voor die andere cultuur? Pronkgedrag van macho’s bijvoorbeeld, een hoofddoek dragen, je veel religieuzer gedragen dan wij gewend zijn… Ik zou hier ook het dagdagelijkse westerse racisme onder klasseren. Uiteraard niet dat van gewelddadige neonazi’s, wel dat van volksmensen die scheldend hun frustratie afreageren. Irritant, zeker, en beledigend, maar moet je het verbieden?
Het verschil in benadering tussen universalisten en relativisten gaat over hoeveel je aanvaardt in die ergerniszone. Universalisten willen dat tot een minimum beperken. Het gaat hen niet om persoonlijke ergernis, maar om een inbreuk op universele waarden. Zij vinden het achterlijk dat die Marokkaanse of Antilliaanse jongens zich zo aanstellen, zijn ze vrouw dan voelen ze zich erdoor vernederd, en ze beroepen zich op gelijkheid van de vrouw om dat gedrag aan banden te willen leggen. De scheiding van Kerk en Staat wordt dan weer opgevoerd om de hoofddoeken en dat hinderlijke “allahu akbar”-geroep tijdens betogingen in te dijken.
Relativisten geloven ook in de scheiding van Kerk en Staat en in de gelijkwaardigheid van de vrouw, en in ernstige gevallen zijn ze het met de universalisten eens dat die primeren. Alleen proberen ze hun persoonlijke ergernis los te koppelen van die universele waarden. Niet alles waar ik me aan stoor, schendt de grondvesten van de democratie. Als relativist heb ik, naast een aantal waarden waarvan ik geloof dat ze universeel zijn, ook persoonlijke waarden waar ik zelf naar probeer te leven, maar die ik niet aan anderen kan opleggen. Ik zal op straat nooit “heej poepke!” roepen, ik zal me ergeren als een ander dat wel doet, maar het màg wel. Als relativist geloof ik ook dat het in grote mate aan de betrokkenen zelf is om te beslissen in welke mate ze een gebruik aanvaarden. Als een vrouw verplicht wordt om een hoofddoek te dragen, dan moet ze dat kunnen weigeren. Maar wil ze die zelf dragen, laat haar, zelfs al vind ik dat jammer en kan ik dat moeilijk begrijpen.
Cultuurrelativisme betekent voor mij: niet mijn persoonlijke waarden nemen als uitgangspunt, maar een afweging maken tussen een beperkt aantal universele waarden, en het recht van ieder om je te houden aan de tradities waar hij zich goed bij voelt, voor zolang hij zich daar goed bij voelt. Natuurlijk zijn er grensgevallen, natuurlijk bestaat er een debat. Dat is goed. Maar dat geeft de pleitbezorgers van de westerse superioriteit niet het recht om het multiculturalisme af te schilderen als een ideologie die terrorisme en verminkingen goedkeurt.
Niet alleen maakt Cliteur een karikatuur van het multiculturalisme, hij gebruikt ook vreemde argumenten om de westerse superioriteit te bepleiten. De Europeaan (het is niet duidelijk of Amerikanen even knap zijn als wij) mag zich de koploper van de beschaving noemen, want de bakermat van onze cultuur is gelegd in de klassieke Oudheid, bij de Grieken en Romeinen, en dat was een tijd van grote rijkdom en verfijning. Tel daar de traditie van het christendom bij, en Cliteur citeert instemmend de Brit Gilbert Murray, die in 1953 zei: “Ik heb het gevoel dat de westerse samenleving, met al haar fouten en vulgariteiten, geroepen is om de wereld te leiden, en wel dankzij de christelijke en Hellenistische erfernis.”
Ik neem aan dat Cliteur weet dat ook andere culturen zichzelf superieur vinden, en dat ze daar ongeveer dezelfde argumenten voor hebben: een geïdealiseerde herinnering aan een of meerdere bloeiperiodes, en enkele ideeën die ze universeel vinden. Los van het feit dat andere culturen inderdaad net zoals wij perioden van enorme bloei hebben gekend, is het een vreemde benadering van de geschiedenis van Europa. De momenten van glorie bewijzen dat we superieur zijn, de zwarte bladzijden worden verzwegen. Het antisemitisme, dat eeuwenlang de joden geteisterd heeft: geen belang. De kruistochten, de slavernij en het kolonialisme: niets mee te maken. Het nazisme: detail. Volgens Cliteur zijn de periodes van vrede, openheid en vrijheid typisch, de bekrompen periodes, de momenten van agressie en oorlog niet. Zo kan ik mijn cultuur ook superieur vinden.
Cliteur vraagt zich bij herhaling af hoe het komt dat een Europeaan niet meer open en bloot durft te zeggen dat zijn beschaving de beste ter wereld is. Volgens hem hebben de Wereldoorlogen daarmee te maken. Hij vergeet de dekolonisatie. Het Europese superioriteitsgevoel had meer dan een eeuw op bijzonder arrogante wijze zijn hand overspeeld. De herinnering aan de wreedheden en het racisme, begaan in de naam van de universele westerse beschaving, leven nog altijd voort in de ex-kolonies. Is het vreemd dat de kater zwaar was, en dat het meer dan een generatie geduurd heeft voor er weer mensen als Cliteur durfden opstaan die zeiden: eigenlijk zijn wij gewoon de beste? Is het te veel gevraagd om, zelfs al is het goed dat Europa weer vertrouwen heeft in haar eigen waarden, niettemin voorzichtig te blijven als we spreken over superioriteit? Dat Murray in 1953 de westerse beschaving de wereld zag leiden, hoeft niet te verbazen. In 1953 léidde ze (nog even) de wereld. Dat een kind van de kolonisatie het westerse leiderschap verdedigt lijkt me logisch. Dat Cliteur de uitspraak opnieuw opvoert, geeft te denken.
Sommige waarden kunnen superieur zijn aan andere, net zoals sommige periodes in de geschiedenis van een cultuur rijker kunnen zijn dan andere, maar dat wil niet zeggen dat de cultuur in zijn geheel superieur is, en nog minder dat de leden van die cultuur dat zijn. Want daar gaat het uiteindelijk toch om: hoe gedraag ik me tegenover mijn medemens, van waar hij ook komt? Sta ik daar als de reïncarnatie van Socrates en Voltaire, of gewoon als Tom? Zie ik in een Marokkaanse jongen de vleesgeworden Koran, of gewoon Mimoun? Ook dat is cultuurrelativisme: het belang relativeren dat cultuur heeft in het leven van een persoon. Natuurlijk leeft de geschiedenis van Europa ergens in mij verder, maar wat ik ermee doe, dat bepaal ik. Voor mensen uit andere culturen geldt hetzelfde.
Neem nog maar eens de hoofddoek. Sommige vrouwen dragen die omdat hen dat opgedrongen wordt, anderen uit eigen overtuiging. Van die laatste groep zijn er die het doen uit devotie, anderen uit protest tegen het westen, nog anderen om verder te komen in de maatschappij, omdat ze zich beter voelen dan zonder of omdat ze het mooi vinden… De vrouwen die hem niét dragen kunnen dat doen uit protest tegen de Islam, anderen zijn wel religieus maar zijn er nog niet klaar voor… Het gaat niet op om met de eeuwenoude koranteksten in de hand elke gehoofddoekte vrouw af te blaffen. Dat is een veel te statische, canonieke, visie op wat cultuur is. De belangrijke teksten en de bloeiperiodes uit het verleden leren je iets over de mens die zich moslim of westerling of boeddhist noemt, maar alleen persoonlijk contact geeft een volledig beeld.
Die benadering heeft nog een ander voordeel: een strategisch. Stel, ik ben een conservatieve oudere man van Arabische origine, en ik eis dat mijn vrouw buitenshuis een hoofddoek draagt. Paul Cliteur vindt dat ik daarmee moet ophouden. Hij begint te pronken met de Grieken en de Rennaissance, sneert naar de Koran, noemt mijn opvattingen middeleeuws en roept: maar zie je dan niet dat ik beter ben dan jij? Was ik die Arabier, ik zette die Cliteur mijn huis uit, en ik luisterde nooit meer naar een Europeaan. Opdracht mislukt. Mensen houden niet van opscheppers. Mensen krijgen niet graag het gevoel dat ze minderwaardig zijn. Wil je die man overtuigen, dan zul je hem met meer respect moeten benaderen, zonder daarom je eigen mening te laten varen.
Ik pleit niet voor een relativisme van de-mens-is-de-maat-van-alle-dingen, dat leidt tot normverval en kwellende twijfel. Ik pleit voor een zelfbewust relativisme, dat een zo beperkt mogelijk aantal basiswaarden hoog in het vaandel draagt, en binnen dat kader iedereen de kans biedt om zelf zijn gading te vinden in de veelheid van tradities, culturen en geloven. Het is vast leuk om, met de Griekse oudheid in de ene hand en een aantal rood onderlijnde passages uit de Koran in de andere, rond te toeteren dat we zoveel beter zijn dan al die anderen (enfin, eigenlijk alleen de moslims, want hoewel ook Japanners en Indiërs heel anders zijn, valt daar niemand over). Leuk, maar ook oneerlijk, irritant voor die anderen, en dus contraproductief.
Als we de ergerniszone willen verkleinen en sommige barbaarse gebruiken willen doen ophouden, dat we dan met zelfvertrouwen die ideeën uitleggen die voor ons fundamenteel zijn, bepaalde mensen en periodes uit onze geschiedenis tot voorbeeld nemen, oog hebben voor de goede ideeën en de bloeiperiodes van anderen, en respect hebben voor de individuen met wie we praten. Het zijn mensen die net als wij trots zijn op hun cultuur, die net als wij elk op een persoonlijke manier omgaan met wat zij beschouwen als hun gewoontes en tradities, en die net als wij op zoek zijn naar geluk, vrede en welvaart. Zolang ze niemand onderdrukken of wreedheden begaan, zie ik echt niet in waarom zij inferieur zouden zijn aan mij.