De Standaard, 11 juli 2020.
Nu weer The Economist. ‘De nieuwe rassenideologie, en wat er mis mee is’, titelt het Britse weekblad op zijn voorpagina vandaag. Je kunt al raden wat er mis mee is: het antiracistische activisme dat de wereld overspoelt, vecht weliswaar voor een goede zaak, maar het wil zijn wet opleggen door critici de mond te snoeren.
Het klinkt als een echo van de open brief die 153 internationale intellectuelen deze week publiceerden. Ook zij erkenden dat de strijd tegen racisme (en andere discriminaties) terecht was, ook zij waarschuwden tegen het ‘onverdraagzame klimaat’ dat de woke-beweging zou creëren (DS 10 juli). De laatste jaren kun je veel van dergelijke noodkreten vinden. Zelfs Barack Obama sprak zich al uit tegen de call-out en cancel culture.
Tegelijk kun je horen dat die kreten aanstellerij zijn. Cancel culture bestaat niet, aldus journalist Jeroen Struys vrijdag op deze pagina’s (DS 10 juli). Hij had daar een sterk argument voor: het is inderdaad moeilijk om (veel) voorbeelden te geven van prominente stemmen die ‘de mond gesnoerd werden’, of van films of boeken die zouden zijn ‘gecensureerd’. In de meeste gevallen praten die zogenaamde ‘gecancelden’ nog altijd mee. Wat er eigenlijk aan de hand is, volgens deze critici, is dat de elite het niet gewend is om tegenspraak te krijgen of om het podium te delen. Nu er een generatie opstaat van vrouwen en minderheden die geen stem hadden en die daar, logisch, kwaad om zijn, ervaren die pausen dat als intimiderend.
Beide analyses zijn waar. Als zoveel intellectuelen die brief ondertekenden – en zovele anderen getuigen over het ‘chilling effect’ dat ze ervaren – dan is het een zwaktebod om dat weg te wimpelen met: ‘Dit is de bezittende klasse die haar privileges wil behouden.’ De onverzoenlijke manier waarop de wokers het debat voeren, kan wel degelijk intimiderend zijn. Als blanke man, van middelbare leeftijd, met een baan in de media en met een eerder pragmatische, centrumlinkse levenshouding, behoor ik uiteraard tot de elite die ze bestrijden, en iedere keer sta ik paf van de stalen zelfverzekerdheid, de triomfantelijke minachting waarmee ze zich in een discussie smijten. Er wordt geen millimeter toegegeven, ieder tegenargument is belachelijk, typisch iets voor een witte man om te zeggen!
Na zo’n gesprek voel ik me niet de mond gesnoerd, maar het laat dezelfde nasmaak achter als een discussie met een getuige van Jehovah, of met PVDA-boegbeeld Kris Merckx vroeger. Wellicht is het dat wat veel schrijvers en journalisten, die vaak belang hechten aan twijfel en nuance, zo ongemakkelijk stemt: de confrontatie met de rotsvaste zekerheden van een geest in de greep van een ideologie. Dat is vooral zo, denk ik, als je midden in een Twitter-storm belandt, zoals J.K. Rowling meemaakt. Zelfs als je daarna nog altijd bekend en rijk en dus geprivilegieerd bent, moet het aanvoelen alsof de Rode Gardes tijdens de Culturele Revolutie bij je hebben aangeklopt.
Schokeffect
Maar die terechte kritiek doet niets af aan een minstens even belangrijke vaststelling: dat deze beweging er voor het eerst in jaren in geslaagd is om van racisme en seksisme (en in veel mindere mate transfobie) weer politieke thema’s te maken. Dat is ongetwijfeld een gevolg van de cojones waarmee de activisten zich frontaal tegen de culturele elite keren. Het is het schokeffect van hun onverzoenlijkheid, die de meer centristische progressieven – mezelf incluis – doet erkennen dat de marginalisering van vrouwen en minderheden wel degelijk nog steeds een majeur sociaal probleem is. Het is allemaal goed en wel om als blanke mannelijke intellectueel te houden van twijfel en nuance, maar als je met een vreemde naam 46 procent minder kans maakt om te worden uitgenodigd op een sollicitatie, dan wil je dat er iets verandert, en door te twijfelen verandert er niets.
Wat dat betreft, hebben ze geleerd van hun tegenvoeters, de rechtse nationalisten. Die smijten zich al decennia met ware doodsverachting in het debat. Geen haar op hun hoofd dat eraan denkt om zich te verzoenen met de culturele of politieke elite. Met goed gekozen provocaties mikken ze bewust op de verontwaardiging van de ‘weldenkenden’. Dat heeft prima gewerkt: iedereen is bang van hen. Wie iets wil veranderen, zeker als minderheid, moet de elite dus schrik aanjagen. Die open brieven en geschrokken essays zijn alvast een goed teken.
Jaren 90
Al legt die vergelijking ook meteen de zwakte bloot. Het rechtse nationalisme werd pas een politieke factor van betekenis toen het veel stemmen begon te halen. Tot dusver is er geen enkele partij, ook niet op links, die het platform van #MeToo of #BLM tot het zijne wil maken. Dat doen ze niet, omdat ze vrezen dat het meer kiezers wegjaagt dan aantrekt. De kans is dus reëel dat de huidige confrontatie alleen effect heeft op de symbolische elite, de redacties en de theaters, de universiteit en het literaire veld. Ze zou dan als effect hebben dat er een snellere generatiewissel komt binnen die groep, zonder meer. Het gevaar bestaat dat we terugkeren naar de situatie van de jaren 90, met een intellectuele klasse die belijdend antiracistisch is en in eigen kring een strenge morele controle uitoefent, zonder dat dat verder effect heeft op de samenleving als dusdanig. Het meer pragmatische links dat vandaag het vuur aan de schenen wordt gelegd, is dat geworden als reactie op die moraliserende strategie, die niet werkte.
Wil de reële situatie van vrouwen en minderheden in België verbeteren, dan zou de invloed van de wokers zich moeten uitbreiden buiten de culturele en intellectuele kringen. Er zou een partij hun zaak tot de hare moeten maken en die zou, in de woorden van hun tegenstanders, een ‘grondstroom’ moeten zien te raken – wat betekent: zoveel stemmen halen dat hun visie niet meer radicaal maar de logica zelve lijkt. Hoelang de strategie van de onverzettelijkheid daarbij zal helpen, is de vraag.