Afgelopen week deed de voorpagina van de Nederlandse krant NRC Handelsblad enig stof opwaaien. Onder de kop 'Veertien redenen om niet te geven' leek ze haar lezers op te roepen géén geld te storten voor de slachtoffers van de hongersnood in de Hoorn van Afrika. Journalist en antropoloog Dirk Wittenberg somde ijskoud argumenten op tegen voedselhulp: de hongersnood is geen natuurramp maar het gevolg van een gebrek aan politiek leiderschap, voedselhulp stelt falende regeringen in staat hun desastreuze beleid verder te zetten, ze stimuleert corruptie, verlengt conflicten, de hongerenden in de Hoorn vormen slechts 8 procent van de totale wereldbevolking die honger lijdt, buiten het zicht van de camera's.
Verscheidene lezers waren verontwaardigd, omdat ze het stuk anders interpreteerden dan de krant het bedoeld had. De intentie was een schokeffect te creëren, mensen te confronteren met hun eigen schoorvoeten: ja, er zijn goede redenen om niet te geven, maar wegen ze echt op tegen de wetenschap dat er nu al honderden mensen per dag sterven, en dat tienduizenden kinderen in hun psychische en fysieke ontwikkeling geremd zullen worden?
Zo staat het in de uitsmijter: 'Aan al die goede redenen om geen voedselhulp te geven, kunnen de hongerenden zelf niets doen.' Pats.
Waarom vertel ik u dat? Omdat deze krant dat stuk integraal overgenomen heeft. En omdat het dezelfde verontwaardigde reacties losweekte. 'Ik wil aangeven dat de manier waarop dit stuk in de krant gebracht werd, discutabel is', schrijft een lezer. 'Een polemiserend opiniestuk, met stellingen die kort door de bocht gaan, wordt met een opvallende lay-out, zonder duiding, tussen de berichtgeving over de humanitaire ramp gekieperd. Het komt over als anti-12.12-publiciteit.'
Aangezien het om hetzelfde stuk gaat, dat met dezelfde intentie is geplaatst, geldt ook hier bovenstaande uitleg – maar niettemin kan ik de lezer niet helemaal ongelijk geven. De Standaard plaatste het stuk op een andere manier dan NRC. Doordat het bij onze Nederlandse collega's op de voorpagina stond, werd meteen duidelijk dat het om een statement ging. Onder de harde kop, 'Veertien redenen…', prijkte er bovendien een foto van een stervend kind, dat de lezer beschuldigend aanstaarde. In De Standaard staat het stuk op pagina 15, zonder foto, en met de neutrale bovenkop: 'De voor en tegens van noodhulp'. Daardoor was het in deze krant wat moeilijker om de sarcastische intentie van het stuk te begrijpen. Al bleef ze, voor wie zorgvuldig las, wel voldoende duidelijk.
Blijft de ongemakkelijke vaststelling dat Dirk Wittenberg van NRC geen domme tegenargumenten heeft opgelijst. Ze mogen dan bedoeld zijn om te confronteren, het gaat wel degelijk om ernstige bezwaren tegen het nut van voedselhulp. Bezwaren die je vandaag zelden leest. Integendeel: reportages over de hongersnood worden gevolgd door de rekeningnummers van 12-12, het Rode Kruis en Artsen Zonder Grenzen, er verschijnen stukken over de 'stand' België-Nederland inzake giften (België staat achter), op de voorpagina van de krant van vrijdag stond: 'Terwijl Belgen enkele eurocenten storten, helpen de Afrikanen elkaar.' Je kan gerust zeggen dat deze krant, net als andere media, haar lezers actief aanspoort om te doneren.
Is dat verkeerd? Gaat deze krant te zeer mee in het verhaal van de 'hulpindustrie' die 'medelijden verkoopt' – en verzuimt ze daarmee haar plicht om te wijzen op de kwalijke effecten van de hulp, en vooral dat het gedoneerde geld via afpersing, diefstal of corruptie ook de regimes of rebellenbewegingen financiert, en de situatie in stand houdt die volgende voedselcrisissen veroorzaakt? Dat is onder meer de stelling van de Nederlandse journaliste Linda Polman, in haar veelbesproken boek De Crisiskaravaan (2008), dat een heftig debat opwekte. En heeft dat te maken met het feit dat journalisten ter plaatse vaak rekenen op die hulporganisaties om contacten te verzorgen en vervoer te regelen?
'Dat laatste klopt niet voor De Standaard', aldus redactrice Ine Roox, net terug uit Dadaab. 'Wij zijn vertrokken met een VN-vlucht, die we zelf betaald hebben. Ter plaatse hebben wij, precies om volledig onafhankelijk te werken, een eigen chauffeur, tolk en zelfs eigen security ingehuurd. Wij zijn aan niemand schatplichtig. Maar waarom zou ik niet schrijven dat de hulporganisaties werkelijk mensen helpen? Polman heeft een fascinerend boek geschreven, maar ze is zeer radicaal. In 2008 interviewde ik Peter Goossens, toenmalig directeur van het Wereldvoedselprogramma in Somalië. Die gaf toen al toe dat ze "in elke schakel van de voedselverdeling in Somalië op gewapende mensen stuiten, die geld eisen''. Per vrachtwagen moest 500 tot 750 dollar aan opstandelingen worden betaald. Dat interview is toen verschenen, zonder dat er veel commotie rond werd gemaakt. Goossens voegde daaraan toe: "Wie gaat voor God spelen?'' Moeten we weigeren die bedragen te betalen, als de consequentie is dat er meer mensen zullen sterven? Ik vond dat stuk in NRC zeer sterk: er zijn veel vragen te stellen bij de hulp, maar ga jij voor God spelen?'
Journalistiek blijft het een lastige kwestie, vind ik. Op de piek van een humanitaire ramp is het niet het juiste moment om vraagtekens te plaatsen bij de hulp. Dan telt enkel het verlichten van het menselijk lijden. Eenmaal de piek voorbij, verdwijnt ook de urgentie om die vraagtekens te plaatsen. Dan kan een VN-medewerker hallucinante bedragen aan steekpenningen noemen, en niemand geeft erom.
Of hoe die man van NRC me toch heeft doen twijfelen.