Het einde van de kunstenaar

‘Allemaal terug de zee in!’ roept Frie Leysen de kunstenaars onder ons op – een wat merkwaardige metafoor waarmee ze bedoelt dat de kunsten hun essentie moeten terugvinden: die van ‘stoorzender’, die ‘tegen de stroom’ in gaat, ‘een compleet ander perspectief op onze tijd en onze wereld’ biedt, ‘structuren en werkwijzen herdenkt’, die ‘wijst waar het pijn doet’ en die daarom een ‘vrijzone’ nodig heeft waar de kunstenaar los van alle ‘economische, politieke en sociale agenda’s’ zichzelf kan zijn.

 

Het is een klassieke visie op de rol van kunstenaars, die ritueel wordt aanroepen. Ik denk dat ze aan een herijking toe is. Nee, laat het me tegendraadser verwoorden: die kunstenaarsmythe is al heel lang failliet. De reden waarom de artistieke sector al zo lang machteloos staat tegenover alles waar ze graag invloed op zou willen uitoefenen – van de hoogte van de eigen betoelaging, over het Vlaamse en federale regeringsbeleid in het algemeen, tot het stemgedrag van de gemeenschap die ze ‘een compleet ander perspectief’ aan het bieden is – is precies omdat men zich aldoor verliest in die mix van mystiek, ideologie en zelfverheerlijking, dat al te geflatteerde zelfbeeld van de kunstenaar als uitverkoren dwarsdenker.

 

Om te beginnen: dat idee van ‘storen’ is inherent paradoxaal. Wat wérkelijk stoort, waardeer je niet. Frie Leysen geeft tal van voorbeelden van zaken die haar tegen de bost stoten: verrechtsing, nationalisme, commercialisering, conservatisme,… Toch zegt ze niet: ‘Fantastisch dat ik op die manier werd uitgedaagd. In het bijzonder dank aan Matthias Storme, die mij met zijn prikkelende essay over het recht om te mogen discrimineren echt op het verkeerde been gezet heeft. Ik heb moeten wroéten om mijn overtuigingen overeind te houden. Héérlijk!’ Nee, ze wil een stoorzender die het met haar eens is – een stoorzender die haar tegenstanders irriteert. Het is de eerste fundamentele zwakte van de kunstenaarsmythe: mensen accepteren enkel het verzet waar ze zelf deel van uitmaken.

 

Maar dan negeren ze – tweede zwakte – dat het hele land ondertussen zo denkt. Niet alleen kunstenaars vinden zichzelf vrijbuiters. Ook die nationalisten en conservatieven zien zichzelf als rebellen tegen een in hun ogen ‘linkse’ dominantie. Het Unizo en het VBO presenteren zich als dwarsdenkers, tegen de stroom van de marxistische belastingregering in. Ten tijde van de bisschoppensynode postte een Facebook-kennis van me, een prominent katholiek advocaat, dat die ‘schijndebatten’ over homo’s en hertrouwde gescheidenen een manier waren om ‘de Kerk als verzetsinstelling’ te ondermijnen – geef de wisselbeker Hugo Claus voor dwarsdenker van de dag dus ook maar door aan de paus van Rome. Wie denkt dat al die anderen alleen maar doen alsof, miskent de aantrekkingskracht van de tegencultuur. Het establishment heeft zichzelf de facto opgeheven; dit is een cultuur van rivaliserende verzetsbewegingen. Dus waarom zouden de kunstenaars de uitverkoren uit-de-doos-denkers zijn?

 

Nu zou dat geen probleem zijn, als er ook onder kunstenaars tegengestelde visies zouden zou bestaan over de belangrijke kwesties van deze tijd, en ze dus een opwindend spiegelpaleis zouden creëren waarin die rivaliserende subculturen zichzelf en elkaar onder ogen moesten komen. Maar net zoals de ondernemers een partij geworden zijn, en je dus al weet wat ze gaan zeggen nog voor ze hun mond hebben geopend, zo ook zijn kunstenaars woordvoerders van één politieke subcultuur, de blanke, progressieve, stedelijke middenklasse, en de thema’s die identiteitsbepalend zijn voor hen. Ringland? Check. Hart boven hard? Check. ‘Een compleet ander perspectief op onze tijd en wereld’ kun je dat bezwaarlijk noemen.

 

Tot slot, en dat is wellicht nog het ergste, komen kunstenaars in debatten daarover bovendien minder goed beslagen op het ijs dan andere deelnemers. Ze komen vaak niet verder dan een eenvoudige basisethiek, die we ook kennen van kinderen, prinsessen en kandidaat-missen: verdraagzaamheid is goed, de bankencrisis was slecht, verbeelding is goed, besparingen zijn slecht, natuur is goed, auto’s zijn slecht, diversiteit is goed… Waardoor de burger die interesse heeft in die thema’s, de burger die inderdaad bereid is zijn zekerheden op het spel te zetten en nieuwe denkkaders te overwegen, vooral diep ontgoocheld geraakt in kunstenaars. Als ik verder wil in mijn denken over migratie en diversiteit, een thema dat me al jaren fascineert, dan reken ik op het werk van economen, juristen, historici, sociologen, en vaak ook journalisten – dat zijn de stoorzenders die voor mij ‘de vinger op de wonde leggen’, en die die rol met veel meer autoriteit spelen dan kunstenaars doen.

 

De kunstensector is in crisis. Ze heeft fel aan legitimiteit verloren. De functie die ze zichzelf toebedeelt, die van vrijplaats en kritische spiegel, wordt maar in een beperkte kring nog geaccepteerd. Dat maakt het makkelijker om aan haar bestaansmiddelen te zitten. Te midden van de verontwaardiging die de sector nu al jaren in de greep lijkt te hebben, zou het geen slecht idee zijn om de beroemde kritische blik ook eens naar zichzelf te richten. Als het gaat over de kunsten als maatschappelijke speler (over de inherente artistieke kwaliteit van de werken gaat het hier niet) bestaat er een enorme kloof tussen zelfbeeld en realiteit. Er is een stuitend gebrek aan diversiteit, aan originaliteit, en aan expertise. Andere sectoren – met name de wetenschappen, de politiek en de journalistiek – vervullen de rol die de kunsten beweren te vervullen, en ze doen het met minder grootspraak bovendien. Je kan de schuld blijven leggen bij je ongeïnteresseerde vijanden: het neoliberalisme, het nationalisme, de verrechtsing. Je kan blijven geloven dat jij de enige vrijplaats in je bezit hebt, de enige spiegel voor de maatschappij. Dan doe je inderdaad wat Frie Leysen ons aanraadt te doen: achterwaarts, eenzaam fluitend, de oceaan in gaan. Hopen dat je, voor je verdrinkt, een walvis kunt worden. Een dier dat, zoals bekend, met uitsterven is bedreigd.

 

Deze tekst verscheen eerder in De Standaard van 15 november 2015.