Kaakslag

Verschenen in De Standaard van 2 maart 2013. Wat vooraf ging: Rik Devillé riep Godfried Danneels op om niet naar het pausconclaaf in Rome te gaan, uit respect voor de slachtoffers van seksueel misbruik in een kerkelijke context.

 

Zou het de slachtoffers van seksueel misbruik door priesters echt genoegdoening schenken, indien kardinaal Danneels niet naar het conclaaf in Rome vertrok?

 

Het is zo’n eis die pas evident wordt, op het moment dat hij is verwoord. Tevoren had niemand eraan gedacht dat een kardinaleske tocht naar de città eterna speciaal onrespectvol zou zijn, maar nu het zo geformuleerd wordt, awel ja. Als Rik Devillé had gezegd: ‘Uit respect voor de slachtoffers zou kardinaal Danneels beter nooit meer in het openbaar verschijnen’, dan zou ook iedereen gedacht hebben: ‘Inderdaad zeg, hoe durft hij. Zie hem daar zitten, op zijn persconferentie. Een kaakslag voor de slachtoffers.’ En had Devillé gezegd: ‘Uit respect voor de slachtoffers zou er geen nieuwe Paus verkozen mogen worden. Hier eindigen twee millenia van katholicisme’ – ook dan was het gegaan het van verdomme ja, die foefelaars in Rome, dat ze daar zelf niet uit hun eigen aan gedacht hebben, je moet hen ook alles voorkauwen.

 

Net zo ging het met de ouders van Kim De Gelder. Twee keer hadden de advocaten van de burgerlijke partijen er geen bezwaar tegen als die het proces tegen hun zoon zouden bijwonen – tot er plots een van hun cliënten riep dat het een kaakslag was, en toen was het dat ook. ‘Performatief taalgebruik’ heet dat: de situatie ontstaat door haar te benoemen. Zoals een relatie eindigt door te zeggen ‘ik maak het uit’, zo verschijnt het onverdraaglijke door het te aanroepen.

 

Woensdag zag ik op Volt een debatje tussen persrechter Nico Snelders en Kris De Groof, stafmedewerker slachtofferhulp van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Het ging over de vraag van enkele slachtoffers van De Gelder op nauwer betrokken te worden bij de assisenprocedure. ‘Het heeft met erkenning te maken’, zei De Groof. ‘Slachtoffers zijn vaak heel erg op zoek naar erkenning voor wat er gebeurd is, erkenning voor het leed dat hen is aangedaan.’

 

Dat verbaasde me in hoge mate, omdat uitvoerig en intens medeleven met de slachtoffers een wezenskenmerk is van hoe deze samenleving vandaag omgaat met grote misdaden – zowel binnen als buiten de rechtszaal. Kijk enkel naar de berichtgeving erover: die is helemaal opgehangen aan de nabestaanden, hoe zij zich moeten voelen, hoe ze nu verder moeten, welk hartverscheurende tekst ze op de begrafenis hebben voorgelezen, wat hen allemaal choqueert en kwetst… Ik zet wat koppen op een rij, gevonden in het persarchief van de afgelopen jaren: ‘Loodzware dag voor slachtoffers’ (Het Laatste Nieuws, 26/2/2013), ‘De Gelder choqueert en schoffeert’ (De Morgen, 27/2/2013), ‘Ronald Janssen choqueert slachtoffers’ (Gazet van Antwerpen, 11/9/2012), ‘Familie Janssen choqueert nabestaanden’ (Het Nieuwsblad, 18/10/2011), Marc Dutroux choqueert slachtoffers nog maar eens (Het Nieuwsblad, 15/9/2012), Nabestaanden geloven excuses Van Themsche niet (De Morgen, 2/10/2007)… De moordenaar die de nabestaanden schoffeert, is een vast element in het format van de assisenverslaggeving. Lopen ze weg uit de zaal: groot nieuws. Barsten ze in tranen uit: groot nieuws. Roepen ze ‘lafaard!’, willen ze de dader in de ogen kunnen kijken, hechten ze geen geloof aan zijn gestamelde woorden van spijt – telkens wordt het medelevend opgetekend.

 

Daarnaast zijn de burgerlijke partijen doorgaans met een hele batterij aan advocaten vertegenwoordigd, worden ze geholpen door een openbaar ministerie dat meestal hun standpunt verdedigt, komen ze uitgebreid getuigen, en kan je ervan uitgaan dat ook een volksjury zich eerder zal kunnen identificeren met het leed van mensen die een kind verloren hebben, dan met de warrige motieven van de moordenaar. En dan nog voelen de slachtoffers zich onvoldoende erkend?

 

Dit is mijn gooi naar een verklaring die, let op, zou kunnen worden gezien als onrespectvol. Is het mogelijk dat slachtoffers geen gebrek aan erkenning ervaren, maar simpelweg een gebrek – een diep en onlenigbaar gemis, omwille van wat hen werd aangedaan? En zou het kunnen dat ze dat vertalen naar iets anders, iets concreets, ergernis over een gebaar, verontwaardiging over een reis, een petitie met een eis die kan ingewilligd worden – om het even wat, om het beheersbaar te maken?