Het toerisme op en rond de Kilimanjaro explodeert. In de streek rond Afrika's hoogste berg is het vrijwel de enige bron van inkomsten geworden. Helemaal onderaan de ladder staan de dragers, die de bagage, het materiaal en het eten van de toeristen de berg op sleuren. Slecht betaald en in onaangepaste kledij vechten deze straatarme mannen om te overleven. Letterlijk: elk jaar sterven er door kou, hoogteziekte en ongevallen. Al is er een voorzichtige kentering. Sommige reisorganisatoren maken er een verkoopsargument van dat ze hun dragers wél goed behandelen, en Westerse toeristen blijken daar gevoelig voor. Schrijver Tom Naegels en fotograaf Nick Hannes trokken naar het dak van Afrika en zagen er schrijnend onrecht, maar ook zingende dragers.
door TOM NAEGELS Foto's NICK HANNES
Itembe zit puffend aan de kant van de weg. Zijn 25 kilogram zware zak, boordevol bloem, zout en aardappelen, ligt naast hem op de grond. Zo had hij zich zijn eerste klim als drager op de Kilimanjaro niet voorgesteld. Het is nog maar zijn tweede dag, hij heeft net het regenwoud achter zich gelaten en de heide bereikt, en hij kan al niet meer. Zijn collega's lopen ver voor hem, zelfs zijn groep toeristen zit hoger. Moet hij zo zes dagen verder?
Gefrustreerd kijkt de jongen ons aan. Hij kan niet opgeven, zegt hij. Na het faillissement van zijn vader is hij helemaal van Mwanza, aan het Victoriameer in het noorden van Tanzania, naar Arusha gereisd, meer dan 800 kilometer zuidelijker, om te kunnen werken als drager. Voor een ongeschoolde man van 21 – en nu zijn vader geen geld meer heeft, kan hij zijn school niet verderzetten – is het de enige kans. Bij hem in de buurt is er enkel de visvangst, en die brengt niets op. Hij had gehoopt dat zijn neef in Arusha hem zou kunnen helpen, maar die hoop bleek ijdel. Sindsdien is hij twee maanden aan een stuk elke ochtend op eigen kosten van Arusha naar Lemosho gereisd, een dorp aan de voet van de berg, in de hoop dat een van de vertrekkende groepen daar een extra drager kon gebruiken. Na twee maanden was hem dat eindelijk gelukt… En nu kon hij het gewicht niet aan.
Vijfentwintig kilogram. Hebben we dat al eens geprobeerd? Hij geeft de zak aan mij. Ik hijs hem op mijn hoofd, blijf enkele seconden wankelen en moet hem dan laten vallen. Dàt acht dagen lang een berg op dragen?… Ik kijk ongelovig naar onze gids, Joseph.
"De eerste keer horen ze je niet zoveel te geven", zegt die. "25 kilogram is alleen geschikt voor ervaren dragers. Normaal geven ze beginnelingen 15 kilo. En de tweede dag minder. Als je het tot hier hebt uitgehouden met zo'n zware zak, dan ben je wél geschikt voor de job."
Joseph denkt na. Dan zegt hij: "Blijf hier zitten. Ik ga met je gids praten. Als je je werk in normale omstandigheden kunt doen, dan doe jij deze klim wél uit."
Joseph Nyabasi (35) is niet alleen onze gids. Hij is de directeur van de Kilimanjaro Guides and Porters Union, een twee jaar geleden opgerichte vakbond die probeert om de dragers te verenigen, op te leiden, en betere werkomstandigheden voor hen af te dwingen.
Elk jaar doen er meer dan tienduizend toeristen een poging om de 5896 meter hoge top van de Kilimanjaro te bereiken. Daarbij worden ze verplicht begeleid door minstens een gids, en een leger van dragers. Voor onze groep van vijf toeristen zijn het er vijfentwintig. Die sleuren de bagage, maar ook de tenten, slaapzakken, tafels, stoelen, borden, bestek en eten voor de hele groep. "Meestal zijn het straatarme jonge mannen zonder opleiding", vertelt Joseph, terwijl we op zoek zijn naar Itembes groep. "Ze staan helemaal onderaan de ladder. De toeristische industrie boomt, maar zij profiteren er niet van. Het zou prima werk kunnen zijn, maar nu worden ze als muilezels behandeld."
Joseph weet waarover hij spreekt. Hij is zelf drager geweest, zoals de meeste gidsen trouwens. "In mijn tijd was het nog harder dan nu. Ik ging de berg op met vijftig kilo op mijn rug. Ik kreeg één dollar per dag betaald. Soms sliepen we in grotten. Dragers klommen op sandalen of zelfs teenslippers, in een dun t-shirtje. Ze hadden vaak geen slaapzak en ze sliepen in een onverwarmde tent, of soms buiten. Er stierven er dan ook veel, door de kou, hoogteziekte, of een ongeval. Maar ik moest wel. Mijn ouders waren gestorven, ik had niets, en dit was het enige werk dat ik kon."
"De situatie is al een beetje verbeterd. Er is nu een maximumgewicht – 25 kilo, al wordt daar nog veel mee gesjoemeld – en dragers zijn verplicht een slaapzak mee te nemen. Maar het loon bij veel organisatoren is nog steeds zeer laag en het materiaal ontoereikend. Dragers slapen nog steeds in de eettent, en ze klimmen bijna allemaal zonder verzekering. Als ze een ongeval krijgen, niet zo ondenkbeeldig met dit werk, dan betaalt de werkgever niets. Waarom zouden ze ook? Het aanbod ligt ook zoveel hoger dan de vraag."
Naar schatting zijn er ongeveer zesduizend mannen die proberen werk te vinden als drager. De vakbond verenigt er daar tweehonderd van. Veel te weinig, maar "we moeten traag groeien. We bieden onze leden ook werk in ons reisbureau. Verzekerd en goed betaald werk, zoals het hoort. Daarmee geven we een voorbeeld aan de andere bureaus. Maar als we te veel leden krijgen, dan kunnen we iedereen maar één klim per jaar laten maken, en dan haken mensen af."
Nick en ik klimmen samen met drie Amerikanen: Jennifer Joyce (42), hoofd van de gerechtelijke dienst van St. Louis, Missouri, haar broer Jim (40), die kinesist is, en haar collega Ed Postawko (45). Ze hebben hun reis tot in de puntjes voorbereid. Ze zijn al een jaar aan het trainen op kleinere bergen in de VS, hebben alle medicijnen bij voor alle mogelijke ziektes die je maar kunt krijgen, en ze hebben de helft van die medicijnen preventief geslikt. Jim heeft zelfs Swahili geleerd, wat hij nu aan het oefenen is.
"Kak van een antilope", fluistert Joseph, terwijl hij naar keutels in de bosjes wijst.
"Wat?" roept Jim.
"Antilopekak!" roept Jennifer terug.
"Wanawake wengi wanacheza", zegt Jim.
"Wat betekent dat?"
"Veel vrouwen zijn aan het dansen."
Dankzij hun minutieuze voorbereiding zijn ze ook op de hoogte van de situatie van de dragers. Ze hebben bewust gekozen voor een organisatie die daar iets aan wil verhelpen. Dat is belangrijk, omdat alleen de toeristen het verschil kunnen maken. Zij hebben het geld, dus de macht. Als zij duidelijk maken dat ze alleen willen reizen met een maatschappij die belang hecht aan het welzijn van de dragers, dan pas kan er verbetering komen.
"In 2000 heb ik een trek gemaakt naar het basiskamp van Mount Everest", vertelt Ed. "Het was een prachtige tocht, alleen besefte ik toen niet onder welke omstandigheden de sherpa's moesten werken. Ze liepen op sandalen, in korte broek en t-shirt. 's Nachts sliepen ze in de eettent, waardoor ze moesten wachten tot wij die verlieten om naar onze eigen tenten te gaan. Soms bleven we daar uren zitten Yahtzee spelen, terwijl zij buiten verkleumden! In die tijd had ik een romantisch beeld van de sherpa's: ‘Ze hebben minder kleren aan dan wij, omdat ze gewend zijn aan de kou. Ze werken zo hard omdat dat de Nepalese cultuur is.' Pas later besefte ik dat ze uitgebuit werden. Hoe meer ik erover las, hoe schuldiger ik me voelde."
Een schuldgevoel, zo typisch voor de derde-wereldreiziger, dat Jennifer deelt. "Het voelt verschrikkelijk om zo rijk te zijn, terwijl er kinderen met opgezwollen buikjes van de honger naar je wuiven. Hoe kun je van je reis genieten als je weet dat de mensen die jou helpen, nog niet genoeg verdienen om hun kinderen te eten te geven? Veel toeristen sussen zichzelf met de gedachte dat hun reis goed is voor de Tanzaniaanse economie. Dat is natuurlijk ook zo, maar dan moet je wel zorgen dat je geld niet in de zakken van een of andere Amerikaanse of Tanzaniaanse uitbuiter terecht komt."
Ed en Jennifer zijn voorlopig uitzonderingen. Als we het kamp van de tweede dag bereiken, dan spreken we onze buren aan: de Duitse Nora (19) en haar Amerikaanse vriend Damon (23). Die vallen uit de lucht als we hen vragen of ze aan de dragers gedacht hebben.
"Is daar dan een probleem mee?"
We sommen op: "Slechte kledij, overladen, weinig eten, gevaarlijk werk, niet verzekerd, laag loon."
"Krijgen ze dan een loon?" vraagt Nora oprecht verbaasd. "Ik dacht dat ze alleen fooien kregen. Hoe hoog is dat loon?"
"In het slechtste geval minder dan twee dollar per dag."
"Dat valt toch reuze mee? Onze gids heeft verteld dat je hier voor vijftig dollar een halfjaar naar school kan. Voor ons is twee dollar per dag weinig, maar voor hen is het veel geld."
Scott (22), een Canadese vriend van het koppel, pikt in. "Ik wist niet eens dat we dragers zouden hebben," zegt hij. "Ik ben zelfs teleurgesteld. Ik heb getraind om de berg te beklimmen met mijn rugzak op mijn rug! Ik wil ook in korte broek op de top staan en elke nacht buiten slapen. De dragers maken het te gemakkelijk."
Over één ding zijn ze het wel eens: de dragers doen een geweldige job. "We praten niet veel met hen, want ze zijn altijd meteen weg, lang voor wij vertrekken. Awesome! Ze dragen tot 40 kilo op hun rug! Is dat niet fantastisch?"
De dragers van deze groep zelf vinden het niet zo fantastisch. Als met de duisternis ook de kou inzet, verwarmen ze zich met een kop thee, dicht bij elkaar in de tent van de kok. Dat ze weinig met de toeristen praten, klopt – maar dat komt doordat ze niet mogen. "Onze maatschappij huurt speciaal dragers in die geen Engels kunnen, zodat we niet met de klanten zouden praten", vertellen ze met hulp van een tolk. Eigen tenten hebben ze niet – ze slapen in de keuken of in de mess – en van hun karige loon moeten ze zes dollar afstaan voor het transport van en naar de vertrekplaats, en twee dollar voor hun eten. "Als je het eten kan noemen. 's Ochtends eten we pap, en 's avonds een kom soep."
Dat ze veertig kilo dragen, klopt. "Voor sommige onder ons was het 35. Maar nu we de derde dag ingaan, en de hoeveelheid voedsel slinkt, worden sommige dragers terug naar beneden gestuurd. Zij krijgen maar voor twee dagen betaald. Hun bagage wordt verdeeld over de rest. Zodat we opnieuw veertig kilo zullen torsen. De bewakers van de kampen, die moeten toezien dat niemand meer dan 25 kg draagt, worden omgekocht."
"Jij bent gewéldig, Joseph!" zegt Jim aan het ontbijt. Hij slaat onze gids op zijn schouder. "Joseph hier is geweldig. Wat jij doet met die vakbond… Jij hebt een gat in de markt gezien, en je bent er in gesprongen. Je bent een ondernemer. Je werkt hard, harder dan andere mensen, je ziet de mogelijkheden, en tsjang! Geweldig!"
Joseph probeert uit te leggen dat zijn vakbond meer is dan een gat in de markt, maar Jim knikt enkel en herhaalt: "Tsjang! Jij hebt het gat gezien! Daar is niets mis mee! Er is niets mis met de eerste en de beste te zijn. O, dankje. Jambo man!"
Hij lacht breed naar Safari, een van onze dragers die bij verdient als ober voor de toeristen. Gedwee schept hij nog een portie eieren met worst op.
De maaltijden op de Kilimanjaro behoren tot de meer surreële momenten van de dag. Elke ochtend en elke avond – en bij de dure teams ook nog eens elke middag – wordt er een tafel gedekt met borden en messen en bekers. Er zijn zelfs serviettes. Rond de tafel staan echte stoelen – bij goedkopere firma's klapstoeltjes, bij de duurdere plastic tuinstoelen, die zeer onhandig om dragen zijn, zeker als het steil is.'s Ochtends is er een Engels ontbijt, met geklutste eieren, worst, warme tomaten en bonen. 's Avonds is er vlees met aardappelen en groenten, of pasta met gehakt. Er is altijd soep en altijd dessert. Om vier uur krijg je thee met popcorn. En 's middags is er een uitgebreid lunchpakket.
De meeste toeristen voelen zich ongemakkelijk bij die bediening. De absurditeit van een keurig gedekte tafel met zwarte obers in het midden van de natuur – het roept herinneringen op aan onaangename tijden. Het benadrukt te zeer de ongelijkheid tussen de rijke Westerling en de arme Afrikaan. Terwijl de meeste toeristen net hun Westers-zijn van zich af willen gooien, en het échte Afrika willen ontdekken.
"Ik wou dat ze dit niet deden", bromt Scott, die inderdaad de nacht buiten doorgebracht heeft en nu een bord eieren verorbert. "Ik wou dat ik kon eten wat zij aten. Maar dat laten ze me niet toe!"
"Het is de derde dag, en we eten nog steeds eieren", zegt Damon. "Dat betekent dat er iemand al drie dagen lang deze berg beklimt met een krat eieren op zijn hoofd!"
Dat betekent het inderdaad. Het is een van de meer bizarre beelden op de berg, de dragers met hun eieren, die ze voorzichtig op hun hoofd balanceren.
De tocht van deze dag gaat naar Shira 2, een kamp op 4000 meter hoogte. We wandelen door het vlakke heidelandschap, dat steeds dorder wordt. Joseph wijst ons een grote lobelia aan, of wat uitwerpselen van een soort rendier. Jim oefent zijn Swahili.
"Moja wili tatu nne tano sita saba…"
Hij is gewoon aan het tellen.
"Haraka haraka, haina baraka."
Dat is een spreekwoord.
George komt naast ons lopen. George Mtaki (28) is de regionale voorzitter van de Guide & Porters Union, afdeling Machame, een van de dorpen aan de voet van de berg, en het startpunt van een van de twee populairste routes. Op zijn hoofd balanceert een grote zak vol eten.
Weten we dat hij een enquête houdt onder de dragers? Er komen vragen in over welke organisatoren hun dragers goed behandelen en welke niet, over het loon, de behuizing, het eten, de opleidingsmogelijkheden… Als alle resultaten verzameld zijn en verwerkt, dan wil hij er een studie over schrijven, die in verkorte vorm zou kunnen verschijnen in The New York Times of een gelijkaardige krant. Of wij daar mensen kennen?
George boert relatief goed, voor een drager. Hij huurt een stenen huis in Machame (kopen kan hij niet, omdat hij van de verkeerde stam is) en woont daar samen met zijn achtienjarige vrouw Victoria en hun twee kinderen. Hij heeft een opleiding gehad, werkt (als hij niet klimt) als meubelmaker, en is de drijvende kracht achter de vakbond in zijn dorp.
"Ons doel is dat ons volk erop vooruitgaat. Niet alleen financieel, maar ook intellectueel. Daarom hebben we een lokaal waar we Engelse les geven. Als dragers promotie willen maken, dan moeten ze Engels kunnen. Anders kunnen ze niet met de klanten praten. Voor alle goedbetaalde jobs moet je met de klanten kunnen praten. We gaan met hen naar de watervallen in Machame en leggen hen uit waarom Westerse toeristen graag watervallen zien. We doen ook aan voorlichting over aids. Te veel dragers sterven omdat ze hun karige loon opdrinken en dan naar de hoeren gaan."
De afdeling Machame is een erg actieve, onafhankelijke centrale binnen de vakbond. Ze verdedigt de freelance dragers uit de dorpen. "Zonder ons zou Joseph daar veel minder rekening mee houden. Hij is van Arusha." De dragers van de Kilimanjaro vallen uiteen in twee groepen: de stedelijke dragers, en de dragers uit de dorpen. De dragers uit de steden, Arusha en Moshi, hebben meestal goede contacten met de reisorganisatoren, die ook in de steden gevestigd zijn. Zij worden ingehuurd voor de klim begint; ze zijn dus zeker van hun werk. De dragers uit de dorpen hebben het moeilijker. Ze wonen te ver van de stad om te netwerken. Als de toeristen en hun team in hun dorpen aankomen, dan is dat team al gevormd. Het enige wat de dorpelingen rest, is elke dag te gaan wachten aan het vertrekpunt, in de hoop dat de groepen meer bagage bijhebben dan gepland, en dat ze dus een extra drager kunnen gebruiken. Per dag hebben er zo maximum drie of vier freelancers geluk. De rest gaat weer naar huis, om te werken op het perceeltje landbouwland dat niets van waarde voortbrengt.
"Het kan toch niet dat de bewoners van de berg zelf niet mee profiteren van het toerisme?" foetert George. "Het is hun berg! Zij hebben daar generaties lang gewoond! Maar het zijn de mensen uit de steden die ervan profiteren. Sterker: de dorpen op de flanken van de Kili worden onteigend! Als het park wil uitbreiden, dan neemt het land in van de bergbewoners. Er zijn dorpjes die officieel als ‘tijdelijk dorp' ingeschreven staan. Het kan elk moment afgebroken worden!"
De afdeling Machame heeft dan ook een belangrijke overwinning op zak gestoken. "Bij elke beklimming die de vakbond organiseert, komt de helft van de dragers uit de dorpen. Gegarandeerd. Zonder dat ze ervoor naar Arusha moeten komen. Er is geen enkele organisatie die dat kan bieden."
Bij aankomst in Shira 2, het kamp waar we de derde nacht doorbrengen, zien we Itembe weer. Joseph is er dan toch in geslaagd om hem aan boord te houden. Zijn gids had geprotesteerd – "Ik kan geen slappelingen gebruiken! Als hij geen 25 kilo kan dragen, dan moet hij terug naar huis!" – maar na enig aandringen had hij toegegeven. Hij zou hem twintig kilo geven. Maar alleen omdat het de eerste keer is! Hij was het OCMW niet! Er staan er duizenden klaar om Itembes plaats in te nemen!
Als we onze thee met popcorn gedronken hebben, neemt George ons mee naar het andere Shira-camp, de "Shira caves", Shira grotten dus, waar andere groepen, die de Machame-route nemen, overnachten. We hollen over de zwarte rotsblokken – we zijn boven de 4000 meter en de meeste vegetatie is nu verdwenen, overal liggen zwarte lavabrokken – tot we enkele honderden meter verder op de kampplaats stoten. Shira caves heeft zijn naam niet gestolen: in de rotsen bevinden zich diepe natuurlijke holen.
"Hier sliepen wij vroeger", grijnst George. "Dat was niet zo ellendig als het lijkt. Het was er redelijk warm, zelfs. En we kropen dicht tegen elkaar aan."
George heeft ons meegenomen omdat dit kamp op een goedkopere route ligt, waardoor we met groepen kunnen praten die onder echt slechte omstandigheden trekken. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. De dragers zien er inderdaad vrij verlopen uit, met hun versleten sportschoenen of gewone stadsschoenen met loshangende zool, hun verschenen jeansen en dunne truitjes, maar als je hen bezig hoort, zijn ze de koning te rijk. Ze verdienen allemaal het maximum en ze zijn allemaal verzekerd. Een haveloze armoezaaier beweert dat hij 9 dollar per dag krijgt, terwijl George pertinent zeker is dat die firma niet meer geeft dan twee dollar.
"Hun gidsen zijn in de buurt", moppert George.
In het verhaal van de dragers van de Kilimanjaro, zijn de gidsen steeds de boeman. Op de berg zijn zij oppermachtig. Ze beheren het budget van de expeditie, en beslissen dus over de lonen en het voedsel van de dragers. Ze staan elke dag in direct contact met de toeristen. Ze hebben hun vertrouwen. De berg gonst van schandaalverhalen over gidsen die hun dragers én hun reisbureau oplichten. Over hoe ze vijftien teamleden aangeven bij het reisbureau, met slechts tien dragers vertrekken en de bespaarde lonen in hun eigen zak steken. Over hoe tien dragers nu het gewicht van vijftien moeten dragen, en dus overladen worden. Over hoe de gids probeert de toeristen te doen geloven dat er toch vijftien dragers waren, om zo de extra fooien op te strijken. Over hoe hij alle fooien vraagt, waarna hij ze zogezegd zal "verdelen" – maar slechts een klein percentage ervan aan de dragers geeft. Terwijl de dragers hem waarschijnlijk nog steekpenningen hebben moeten geven om mee te mogen gaan. Omdat ze geen keuze hebben. Omdat iets beter is dan niets.
Het treurige is: bijna alle gidsen zijn vroeger drager geweest. En alle dragers willen gids worden. Het is een systeem dat zichzelf in stand houdt.
Om gids te worden, moet je een opleiding volgen en een examen afleggen. Dat kan bij de Professional Tour Guide School, in Arusha, of bij het Kilimanjaro National Park zelf. Een opleiding kost 500 dollar. Engelse les volgen, een must als je met toeristen wil werken, kost nog eens zoveel. De gidsenlicentie kost nog eens 20 dollar, maar je moet ook nog enkele autoriteiten omkopen om ze te krijgen. Joseph vertelde dat hij zijn bed heeft verkocht om zijn licentie te kunnen betalen.
"Maar het mag geen excuus zijn", foetert George. "Het is de droom van elke drager om genoeg te sparen om verder te kunnen studeren. Meestal om gids te kunnen worden, een van de weinige leuke, behoorlijk betaalde jobs met toekomst in Tanzania. Maar waarom leren ze in de gidsenopleiding niet om ondergeschikten fair te behandelen? De gidsen kijken op ons neer. We zijn hun eigen verachte verleden."
Kenschetsend: hoewel Josephs vakbond The Guides and Porters Union heet, zijn er van de 200 leden slechts vijftien gids.
Een laatste uitweg uit de ellende is een opleiding volgens aan het Mweka College of Wildlife Management, een prestigieuze universitaire opleiding waar je opgeleid wordt tot manager in de toerisme-industrie. Je kunt dan onmiddellijk voor het nationaal park gaan werken. Voor de meeste dragers is het een onbereikbare droom: de opleiding kost 3000 dollar. Dat krijgt niemand bij elkaar gespaard. Tenzij je geluk hebt, en je gesponsord wordt. Het gebeurt wel meer dat Westerse toeristen sympathie krijgen voor één drager. In Arusha ontmoetten we zo Charles Sonyo (die geholpen wordt door Belgen die een benefiet organiseerden), en een van onze dragers, Deo, heeft hetzelfde geluk gehad. Het zorgt ervoor dat verschillende dragers opvallend hun best doen om in de gunst te komen van de buitenlanders. Tot ze merken dat je 3000 dollar wel heel veel geld vindt.
Jim heeft een manier gevonden om de vijf liter water, die we elke dag verplicht moeten drinken om de hoogteziekte onder controle te houden, te spreiden over 24 uur, in plaats van over 12. Hij heeft een literfles water naast zijn bed liggen 's nachts. Maar moet je dan niet de hele tijd plassen? En is dat niet ijskoud, 's nachts uit je tent kruipen? Dat vragen wij. Jawel, zegt Jim, maar daarvoor heeft hij een àndere fles naast zijn bed liggen, waarin hij gewoon plast. Ed, die met Jim een tent deelt, mompelt dat hij dit ook nog maar pas de afgelopen nacht heeft ontdekt.
Verder gaat het niet goed met Jim. Van ons vijf heeft hij het meeste last van hoogteziekte. Hij is doodmoe, de hele dag misselijk, hij heeft barstende hoofdpijn en slaapt slecht. Maar opgeven wil hij niet.
"Niemand heeft gezegd dat het makkelijk zou zijn", herhaalt hij. "Maar we geraken er door. Als een team. Je doet je job, en die is: gehydrateerd blijven. Altijd gehydrateerd blijven. Je job is: focussen. Geef je lichaam alles wat het nodig heeft."
"He Joseph, ken jij het zomeruur?" vraagt hij aan Joseph. Ondanks Josephs bevestiging, legt hij het principe omstandig uit.
Aan onze ober Safari vertelt hij hoe het internet werkt. "Jim!" sist zijn zus Jennifer. "Ze weten echt wel wat het Internet is!"
Echt? Goed dan. Hadden ze al gehoord van de Grote Brand van Chicago, ergens in de negentiende eeuw? De hele verkoolde stad is in Lake Michigan geduwd.
Tegen Nick en mij zegt hij: "Ik zou veel over België willen leren. Ik ken niks van België. Ik veroordeel België dus niet. Ik ben niet het type dat iemand veroordeelt zonder kennis. Ik zou echt véél over België willen leren." Maar hij stelt nooit een vraag over België.
En hij blijft Swahili oefenen. Elke drager die voorbijkomt, groet hij: "Jambo guys." Het klinkt meer als Jumbo. "Jambo. I so respect what you do. Awesome! Asante buddy." Asante is ‘bedankt' in het Swahili. En dan begint hij weer over het team, en dat niemand gezegd heeft dat het makkelijk zou zijn. "We zijn als het leger. We hebben een doel. En niemand brengt ons van dat doel af. Hoe moeilijk het ook is."
En weer galmt er weer een boer over de vulkanische zoutvlakte.
Als we in het volgende kamp aankomen, is er een drager van een andere groep verloren gelopen. Het was zijn eerste klim. De duisternis valt, en hij is nog niet gevonden. Tot laat in de nacht horen we de dragers roepen. "Als hij geen onderdak vindt, dan vriest hij dood", zegt Joseph somber.
De volgende dagen weerspiegelt het landschap onze gemoedsgesteldheid. We klimmen van 4200 naar bijna 5000 meter. Alle planten zijn verdwenen; er is nog enkel rots en stof. Iedereen heeft hoofdpijn. De nachten vallen vroeg, om zeven uur, en zijn gevuld met slapeloosheid, verveling, kou en ademhalingsmoeilijkheden. De dagen zijn mistig en koud. Soms sneeuwt het. Onze dragers sjokken moedeloos verder. We zien het eerste gletsjerijs.
En dan…
"Jambo! Jambo bwana! Habari ghani! Mzuri sana!"
Is Jim beginnen zingen?
"Wageni! Mwakari bishua Kilimanjaro!"
Nee. Gelukkig niet. Er is een nieuwe groep aangekomen, die we tot dusver nog niet gezien hadden: de Kili Warriors. Het is zo'n typische, dure, door veel te professioneel uitgedoste Amerikanen bezochte groep, die waarschijnlijk dubbel zoveel heeft betaald voor dezelfde beklimming. En wat krijgen ze ervoor in de plaats? Zingende dragers.
"Hakuna matataaaaa!"
Ze wiegen met hun heupen, ze klappen in hun handen. Hebben ze dan geen last van de hoogte? Moeten ze dan niet somber zijn omdat ze weinig verdienen, omdat ze slecht verzekerd zijn, omdat hun gidsen hen oplichten?
"Aha!" jubelt Faraga, een van de dragers. "Wij verdienen niet te weinig! Wij zijn wél verzekerd! Wij worden niet opgelicht door onze gids! Want wij zijn de Kili Warriors! Woew!"
En jambo, jambo bwana, daar gaan ze weer.
De Kili Warriors is de reisorganisator waar alle dragers voor willen werken. Het is een zeer duur bureau: een klim met hen kost minstens 3000 dollar (wij betaalden 1320, en dat is al dubbel zoveel als de goedkoopste tochten), maar een deel van dat geld wordt aangewend om het personeel goed te betalen. Dragers van de Warriors verdienen tien dollar per dag, plus een fooi van 120 dollar per klant. In ruil daarvoor wordt er geëist dat de dragers meer doen dan dragen: ze moeten de toeristen een totaalbeleving schenken. Zingen en dansen hoort daarbij. De Kili Warriors, die een eigen dvd hebben, staan elke dag de hele wandeling lang rond hun toeristen te shaken.
Bij de andere dragers zorgt het voor gemengde gevoelens. Sommigen gaan mee in de kring staan rond de zingende Warriors en klappen mee. Anderen keren zich bitter af.
Safari, bijvoorbeeld. Voor hem is de blijdschap van de Kili Warriors de druppel die zijn emmer laat overlopen. Wanhopig klampt hij ons aan en doet zijn verhaal. Dat zijn ouders dood zijn en dat hij moet zorgen voor al zijn broers en zusjes. Dat hij nooit wat kan sparen, want zodra hij geld heeft, staat het hele dorp voor zijn deur te bedelen. Dat hij het hààt om drager te zijn. Hij heeft hoofdpijn, hij is moe, hij heeft het koud. Hij wil iets anders. Studeren. Naar Mweka. En of wij hem geen geld kunnen geven daarvoor? We hébben het toch! We betalen al veel voor deze reis, zeggen we. We gaan hem een goede fooi geven. Maar zijn opleiding kunnen we niet betalen.
Safari kijkt somber. Wij voelen ons schuldig. Dan kijkt hij ons smekend aan.
"Zeg dit niet tegen Joseph. Hij ontslaat me als hij hoort dat ik de toeristen om geld vraag."
Die nacht hebben wij ook een reden om de zingende dragers te haten. Ze blijven namelijk zingen. Tot twee uur 's nachts. Altijd hetzelfde liedje.
En de volgende dag: weer. Het is de voorlaatste dag van de klim. De moeilijkste. Zes uur lang gaan we steil omhoog, over de Western Breach, een louter uit kiezel en rolkeien opgetrokken rotswand waar de wind vrij spel heeft. Het is ijskoud en ik ben misselijk van de hoogteziekte. Ik vraag me af waarom ik hier ben. En de hele tijd staan er Tanzanianen boven mijn hoofd, die bemoedigend met de armen zwaaien en "Jambo! Jambo bwana!" zingen.
"Shut up!" roep ik.
"Woew!" juichen ze terug.
De toeristen van Kili Warriors – en van Tusker, een vergelijkbare maatschappij – kunnen we trouwens ook niet uitstaan. Amerikaanse patsers. Blitse zonnebrillen, bergkledij volgens de laatste mode, op hun 65ste nog zo afgetraind dat je een ei op hun buik kan laten stukvallen. De spieren en ribben barsten door de ademende stretch-hemdjes. En maar lachen met hun zingende dragers.
Niettemin. Die dragers worden goed betaald. En iedereen wil erbij. Alleen is dat moeilijk, omdat het een ons-kent-ons-wereldje is, van dragers uit voornamelijk Marangu. George: "Kili Warriors zijn de beste. Ze vinden het zeer belangrijk dat hun dragers onder de beste omstandigheden werken. Heb je het materiaal gezien waarmee ze klimmen?"
Dat betekent wel dat de klim duur wordt. Het is het meest gehoorde argument van toeristen als we hen vertellen over de slechte omstandigheden van de dragers. "Maar als dat verbetert, dan gaan wij ook meer moeten betalen. En het is al zo duur."
Dat is waar. De allergoedkoopste vijfdaagse toer kost 600 dollar, gemiddeld betaal je 850 voor vijf dagen. De laatste jaren is het net betaalbaar geworden voor de Westerse middenklasse, maar enkel omdat de reisbureaus dumpingprijzen gingen hanteren en dat afwentelden op hun dragers. Als er sociale rechtvaardigheid komt voor de dragers, dan zal dat ten koste zijn van het democratische gehalte van de reis. Dan zal het weer een reis worden voor de rijke elite.
"Maar wat is het belangrijkste?" zegt George. "Dat jullie goedkoop een speciale vakantie kunnen hebben, of dat wij, in ons eigen land, een normaal leven kunnen opbouwen?"
We staan er! Op de top! Na een nacht van haast ondraaglijke kou (min twintig) op het meest adembenemende kamp van de hele klim, Crater Camp, vlakbij de krater van de vulkaan en naast een twaalf meter hoge gletsjerwand, hebben we nog een uurtje geklommen en nu staan we er. Op Uhuru Peak. 5896 meter. Het hoogste punt van Afrika.
"We made it, team!" jubelt Jim.
Het is de eerste en enige keer dat er geen dragers rond ons lopen. Zij gaan mee tot het laatste kamp, en beginnen dan al aan de afdaling. Wat hebben zij ook op die top te zoeken? Dat blanken dat leuk vinden, ze zullen het nooit begrijpen.
Lang duurt de euforie niet. Na een kwartiertje foto's nemen maant gids John – Joseph is eergisteren voor zaken naar Arusha teruggekeerd – ons aan om de afdaling te beginnen. We moeten meer dan 3000 meter dalen!
We zien onze dragers pas terug in Kibo Hut, waar we soep krijgen en warm water om onze handen te wassen. Daarna verdwijnen ze weer, om pas in Mweka Hut weer op te duiken. Dit is de kampplaats waar alle groepen samenkomen, en waar dus ook de slechtstgevoede en -betaalde dragers komen. Ik praat met de achttienjarige Ali, die in korte broek en op sportschoenen loopt. Op de top liep hij er ook zo blij: in t-shirt, shorts en op sneakers. "Maar nu heb ik geld verdiend om goede kleren te kopen", zegt hij. Ook zijn ouders zijn gestorven. Het is opvallend hoeveel dragers wezen zijn. Niemand zegt waar al die ouders aan gestorven zijn, maar dat de Aids-epidemie ermee te maken heeft, kan niet ontkend worden.
Die avond probeert Safari ons opnieuw tot sponsoring te bewegen. Nu richt hij zich tot Ed en mij.
"Hebben jullie een idee hoe ik ander werk kan vinden? Want dit is echt heel hard werk. Als ik mijn familie heb betaald en zelf eten gekocht, dan blijft er niets over om te sparen."
"Tsjonge", zeg ik.
"Jah", beaamt Ed.
"Kun je geen gids worden?" vraag ik.
Alsof hij daar niet zelf aan gedacht heeft.
"Daar heb ik geld voor nodig."
"En ober in een restaurant?"
"Dat verdient nog minder. Ed, Tom: ik moet hier echt uit. Ik moét meer geld verdienen. Ik moet school kunnen lopen. Ik wil naar Mweka. Wat moet ik doen?"
Hij kijkt ons smekend aan. Ed en ik kijken naar de grond.
"Ik heb elke keer hoofdpijn", zucht Safari. "Ik heb het koud, ik ben doodmoe, ik word ziek. Dit werk maakt me kapot."
"Alsjeblief, Tom… Ik wil naar Mweka."
Ed en ik kijken nu zo aandachtig naar de grond dat we de onderkant van de berg kunnen zien.
"Ik moet naar het toilet", zegt Ed uiteindelijk.
"Ja, ik ook", merk ik plots.
Verbitterd kijkt Safari ons na.
En dan is onze wandeling voorbij. De achtste dag lopen we de enkele kilometers van Mweka Hut naar Mweka Gate, in de buurt van de prestigieuze universiteit. Hoewel de weg glibberig is door een nachtelijke regenbui, rennen de dragers ons voorbij. Ze kijken uit naar hun huis, hun gezin, en naar de fooi die we hen gaan geven. Een voor een, en rechtstreeks aan de drager zelf – zelfs John en Joseph worden niet genoeg vertrouwd. Lastig is het wel. Het betekent dat Ed, Jennifer, Jim, Nick en ik met een miljoen Tanzaniaanse shilling in een restaurantje zitten, en elke drager een hoop biljetten in zijn handen duwen. Het voelt koloniaal, paternalistisch, en al dat geld voor onze neus benadrukt enkel extra hoeveel rijker wij zijn.
De sfeer in de bus naar Arusha is uitgelaten. Al onze dragers zingen, met uitzondering van Valentin. Slechts een keer wordt het stil. Als de weg plots onverklaarbaar glad wordt, een soort van asfalt dat we in Europa gewend zijn maar in Tanzania nog niet gezien hebben. Plots zijn er verkeersdrempels. Geen putten in de weg, maar echte verkeersdrempels. Plots staan hier mooie bomen. Plots is het gras gemaaid. Plots glijdt er een prachtig, rijk gebouw voorbij.
"Kijk Tom," zucht een stem van op de achterbank van de bus. "Dat is Mweka College for Wildlife Management. Daar ga ik volgend jaar naartoe."
Het is Deo, die het geluk heeft gehad dat Amerikaanse toeristen hem de 3000 dollar schenken. De rest van de bus, die dat geluk niet heeft gehad, staart naar buiten. Even is alles somber. Safari snuift gefrustreerd.
Maar dan stopt de mooie asfaltweg, pal nadat we het domein van Mweka verlaten hebben. Samen met de putten komt ook de opgewektheid terug in onze dragers. Alsof ze zich kunnen verzoenen met hun lot, zolang ze de onbereikbare uitweg maar niet hoeven te zien.
Tom Naegels – foto's Nick Hannes