Ik moet u waarschuwen. Ik ben journalist voor De Nieuwe Gazet, het Antwerpse zusje van Het Laatste Nieuws. Als u nog 5 minuten verderleest, dan stemt u op het Vlaams Blok.
Dat is bewezen. Of dat is althans beweerd, in hippe cafés en in de kolommen van kwaliteitsbladen, meestal in de nadagen van weer een verloren verkiezing. “Is het de angst die de Sinjoor elke dag om het hart slaat bij het lezen van bepaalde plaatselijke kranten?” vraagt Piet Piryns in Knack zich bezorgd af. “Neem een modale voorpagina van een Vlaamse populaire krant”, stelt Yves Desmet in De Morgen voor. “Een gewapende bankoverval, een passionele moord, een relletje met migranten, een vermeend schandaaltje of ruzietje in de Wetstraat.” Daarmee bevestigen die modale populaire kranten het wereldbeeld van de Vlaams Blokkiezer, een wereldbeeld dat, nog steeds aldus Desmet, “absoluut geen trouwe afspiegeling [is] van het rustige, welvarende en op het randje af van het vervelende Vlaanderen.”
Zelden de kwaliteitspers zichzelf en haar lezers zo zien geruststellen als in de nadagen van 8 oktober 2000. Aan jou ligt het niet, lezer. Aan ons, kritische journalisten, evenmin. Als iedereen De Morgen las, dan zou het Vlaams Blok geen halve percent groot zijn. Dan had iedereen het Juiste Wereldbeeld.
Hoewel in Eigen schuld eerst, het knappe essay van Filip Rogiers, zeer terechte kritiek geleverd wordt op de populaire pers, wil ik daar met permissie niet op ingaan. Graag had ik, in het licht van de hierboven aangehaalde reacties, geprobeerd om aan een publiek van gestudeerde Yang-lezers, die al van op de universiteitsbanken geleerd hebben Het Laatste Nieuws te verachten, een beter begrip bij te brengen van hoe een populaire krant verslag uitbrengt. Ik zal besluiten met de allicht in veler oren perverse suggestie dat de populaire media – vaker dan de kwaliteitspers – het contact benaderen, dat Rogiers zo onmisbaar acht in de opbouw van een gezonde, goed functionerende, racismevrije maatschappij. Daarvoor zal ik ingaan op twee vaak gehoorde verwijten aan het adres van de populaire media.
1. "Er staat niets dan geweld in. Een mens wordt gewoonweg bang als hij uw gazet openslaat."
Ten eerste: het is misschien een voordehandliggend argument, maar hoewel populaire media zeer vaak berichtgeven over verkeersongevallen, leidt dat vooralsnog niet tot een onveiligheidsgevoel in het verkeer. Ook de vele – jazeker – artikels over politiek zorgen blijkbaar niet voor een overdadige politieke interesse bij onze lezers. Lezers beslissen zelf, op een eigenzinnige en selectieve manier, waardoor ze zich laten beïnvloeden. Vanzelfsprekend ben ik het eens met Rogiers’ pleidooi voor een goede journalistiek, maar ik betwijfel of een andere berichtgeving een wereldbeeld kan veranderen. Berichten worden gebruikt om een wereldbeeld te bevestigen, zelden om het te ontkrachten.
Ten tweede: een groot deel van de fait divers en assisenverslagen in de krant lijkt me volkomen onschuldig aan het aanpraten van een onveiligheidsgevoel. Een kind dat op de negende verdieping uit het raam tuimelt en miraculeus overleeft, de diva van Berendrecht die naakt en gewurgd in de bosjes teruggevonden wordt, zo’n artikels mogen dan onder de noemer ‘sensatie’ vallen, gevaarlijk zijn ze toch niet? Of je moet beweren dat ze de lezer opzadelen met een wereldbeeld waarin elke voorbijganger een moordenaar kan zijn. Ik geloof niet dat onze lezers dat denken. Die fait divers hebben dezelfde functie als thrillers en detectiveverhalen (waarvan gek genoeg niemand beweert dat ze tot een Fout Wereldbeeld leiden: teveel Agatha Christie maakt ons bang en xenofoob?): het zijn smeuïge verhalen, die mensen graag lezen zonder meer. Misdaad boeit, en hoe vervelend de berichtgeving ook mag zijn voor de familieleden van dader en slachtoffer (die vaak echt gepest worden door gerechtsjournalisten), voor verzuring bij de brede massa zorgt ze niet.
Komen we bij de fait divers die de lezer mogelijk wél een onveiligheidsgevoel bezorgen: carjackings, schietpartijen op klaarlichte dag, relletjes, en de lange reeks van kleine berichtjes over handtasdiefstallen en dergelijke. Ik ben ervan overtuigd dat lezers die zich al onveilig voelen, deze berichten gebruiken om hun angst te voeden. Maar betekent dat dat je ze niet in de krant moet zetten? Ik denk dat ze er wel in thuishoren. Een misdaad is één van de meest schokkende zaken die in een gemeenschap kunnen gebeuren. Als iemand vermoord wordt (zeker als dat op een brutale manier gebeurt, bij klaarlichte dag) is een hele gemeenschap daar onthutst over. Als krant deel je die verontwaardiging van je lezers. Niet uitsluitend uit commerciële overwegingen, overigens: op de redactie zijn wij ook geschokt door zo’n misdaad. Dat geldt uiteraard voor de zware zaken (een Albanees die doodgeschoten wordt in een café waar ook jij regelmatig een pint gaat drinken: journalisten die mensen dat dat niet groot in de krant moet, zijn alle medevoelen met hun lezers verloren), maar ook voor de kruimeldiefstallen. Iedereen maakt die mee, en iedereen wordt daar razend van. Bovendien komen mensen die feiten ook zo wel te weten. Bad news travels fast. Als het bericht dan niet in de krant stond, krijgt de lezer – terecht – het gevoel dat hij slecht geïnformeerd wordt, erger nog, dat hem informatie onthouden wordt om zijn zieltje te beschermen. Als we dat al eens een keer doen, worden we meteen overstelpt met telefoons: “Durven jullie ook al niet meer? Hebben jullie je ook al verkocht?” Zo’n lezer heeft gelijk.
En dan ontmoet je een bevriend collega van De Morgen, die je voor de voeten werpt: “Zodra je een grote groep mensen bij elkaar zet, zal er altijd wel eens één een pistool trekken. Dat is normaal.” Ja, je hoort wat van die mannen van De Morgen. Mijn gebruikelijke antwoord daarop is: “Zodra je een grote groep mensen bij elkaar zet, zullen er minderheden gediscrimineerd worden. Is dat dan ook normaal?” Het is verre van mij om discriminatie weg te lachen – en het zal u verbazen dat er ook in Het Laatste Nieuws met verontwaardiging geschreven wordt over racisme, sexisme, homofobie, invalide-pesten etc. – maar ik geloof dat de maatschappelijke pijn, veroorzaakt door een misdaad, niet moet onderdoen dan die veroorzaakt door discriminatie. Beiden horen groot in de krant, voor zover die het onrecht in de samenleving aanklaagt. Onrecht is nooit ‘normaal’, al is het misschien onvermijdelijk.
Gelijkaardig voorbeeld: tijdens een debatavond over “Hoe bericht de Antwerpse pers over Borgerhout?”, vertelt een militant van de wijkvereniging ‘Borgerhoudt van mensen’ (een vereniging waarvan ik het werk zeer waardeer, laat dat duidelijk zijn) dat er bij hem thuis ook al drie keer ingebroken is, en dat hem dat normaal lijkt. “We leven nu eenmaal in een grootstad.” Het is leuk voor die man dat hij zijn ongeluk zo kan relativeren, maar het is een houding die de meerderheid van onze lezers niet deelt. En om eerlijk te zijn: ik ook niet. Een inbraak is een zware aanval op je geborgenheid en moet vermeden worden – en als dat niet kan, bestraft – niet weggewuifd als zijnde ‘normaal voor een grootstad’.
Wat mijn collega van De Morgen en de man van ‘Borgerhoudt van mensen’ bedoelen is natuurlijk: is het niet de verantwoordelijkheid van de pers om de boosheid om die misdaden te relativeren, eerder dan nog eens te versterken? Moeten jullie de boze, verzuurde burger er niet eerder op wijzen dat zijn leed peanuts is vergeleken bij wat anderen meemaken, en dat het in onze steden eigenlijk best aangenaam leven is?
Zeker, tot op een bepaalde hoogte. En dat gebeurt ook, door de fait divers af te wisselen met vrolijkere verhalen, met positieve artikels over nieuwe ontwikkelingen in de wijken. Maar relativeren mag niet betekenen dat je verontwaardiging verliest. Want dan ga je lijken op vervreemde intellectuelen als Geert Van Istendael, die bozer worden over het verdwijnen van een dialectwoord dan over een maffia-afrekening, en die beschaafd emmeren over de ‘zeurkouscultuur’ (en ik die dacht dat hij het over zijn eigen boeken had). Geert heeft immers vrienden in Johannesburg en mensenlief, dààr is de misdaad erg! In vergelijking daarmee is België een paradijs.
Aan dat soort relativering heeft de verontwaardigde, verzuurde burger, die geen vrienden heeft in Johannesburg, niets. Integendeel, het zorgt ervoor dat hij verbitterd zijn rug draait naar al die relativerende intellectuelen, die wél wekenlang heisa maken als er een toneelopleiding sneuvelt (en die publiekelijk wenen en Adolf Hitler erbij slepen en rozen knakken), maar die nog nooit boos geworden zijn over de maar aanslepende sluikstortproblemen in de Seefhoek. Omwille van die verbittering durf ik te stellen dat het gevaarlijk is, zeker voor een populaire krant, om te veel te relativeren. Daarmee wekken we de indruk dat ook wij onze lezer weglachen.
Het klinkt misschien pervers, maar ik zou hier willen suggereren dat de fait divers in de krant net het cement zijn van het contact tussen krant en lezers, een groep lezers bovendien die meer nood heeft aan contact met officiële instanties (zoals een krant) dan die van De Morgen. Door de verontwaardiging van de lezers te delen, bewijst ze dat die lezer ernstig genomen wordt, en nodigt ze hem ook uit om de andere artikels te lezen: over politiek, economie, over andere gebeurtenissen in de wereld. Of die lezer dat doet, weten we niet. Maar het is meer dan belangrijk dat wij als krant het vertrouwen van onze lezers niet verliezen. Belangrijk voor de krant en – durf ik met wat pretentie te stellen – belangrijk voor de gemeenschap. Als de populaire pers de volkse lezer laat vallen, gewoon om progressieve critici terwille te zijn, dan heeft de pers zichzelf misschien witgewassen, maar ze laat duizenden over aan de enige anderen die hun verontwaardiging delen: het Vlaams Blok.
2. "Je geeft het Vlaams Blok een forum."
Ik denk niet dat er veel journalisten zijn die echt geloven in een journalistiek cordon sanitaire in de strikte zin van het woord (“We zetten ze nooit in de krant, wat ze ook doen.”). De houding ten opzichte van het Blok is er eerder één van: we geven ze zeker niet meer aandacht dan nodig (en dus kunnen ze niet rekenen op ‘aangenamere’ artikels over hun onverwachte hobbies of vakantiebestemmingen), maar als ze nieuwswaardig zijn, zetten we hen gewoon in de krant, en als er in een artikel àlle partijen aan bod komen, dan mogen zij er ook bij.
Misschien is zo’n houding principieel verderfelijk, maar praktisch is ze wellicht van groter nut dan alle D-dagen en zwarte voorpagina’s bij elkaar. Zoals Rogiers terecht aanvoert, heeft meer dan tien jaar intellectueel verzet tegen het Blok er enkel voor gezorgd dat een kring van gelijkgezinden een mooie bibliotheek bijeengespaard heeft, boordevol knappe analyses van de racistische retoriek en hoe het Blok op slinkse wijze net niet de wet overtreedt. Hoe waar die analyses ook zijn, hun weg naar een breed publiek hebben ze nooit gevonden. Feit is dat voor dat brede publiek het Blok een partij is als alle anderen, in Antwerpen zelfs de allergrootste, die in sommige wijken zeer dominant aanwezig is. Je krijgt die mensen, zelfs al stemmen ze niet op het Blok, met de beste wil van de wereld niet uitgelegd waarom je die mensen nooit in de krant zet, “terwijl de àndere pezewevers, die evenmin ooit iets te vertellen hebben, er wel elke dag instaan”. Net als bij de misdaden geldt: mensen weten dat het Blok bestaat, en als de krant nooit over hen bericht om de ziel van de lezer te sparen, keert die lezer de krant de rug toe. Men redeneert: “Of wij nu op het Blok stemmen of niet, wij willen over hen lezen zoals we over andere partijen kunnen lezen, wij willen correct geïnformeerd worden, zodat we zelf ons oordeel zullen vellen.” Mocht die redenering niet over het Blok gaan, u zou ze volledig onderschrijven.
Ook hier beweer ik dus dat verslaggeving over het Blok helpt om het contact met de lezer te onderhouden. De lezer mag best weten dat je als krant kritisch staat tegenover het Vlaams Blok, dat verwacht hij zelf, maar hij mag niet de indruk krijgen dat er informatie achtergehouden wordt, of dat het Blok onredelijk veel kritischer benaderd wordt dan andere partijen. Dan vindt hij dat de journalist zijn eigen politieke overtuiging aan hem opdringt, en hoe volkser de lezer, hoe sneller hij denkt: ik kan mijn eigen mening wel vormen.
Maar dat is een zwaktebod, hoor ik u zeggen. Je durft niet anders dan over het Blok te schrijven, uit angst lezers te verliezen. Dat is een subtiele verdraaing van mijn woorden. Ik beweer dat het de opdracht is van de populaire pers – en eigenlijk van alle pers – om contact te houden met haar lezers, om zich in te leven in wat er bij hen leeft, zonder hen daarom klakkeloos naar de mond te praten. Doe je dat niet, dring je hen met alle macht een wereldbeeld op, dan verliezen ze hun vertrouwen in de krant, draaien haar de rug toe en luisteren nog enkel naar de Sirenezang Van Het Blok, zoals dat poëtisch heet. Behoud je dat vertrouwen, dan kun je ook andere zaken aanbieden. Gebeurt er een gevoelig feit (migrantenrellen, een politiek schandaal), dan kun je dat genuanceerd brengen, uiteraard zonder de waarheid te verbloemen. En voor u gaat schimpen dat de populaire pers dat nooit doet: u heeft ongelijk. De krant barst van de positieve berichten. Als er een wijkcomité goed werk levert, dan staat dat in de krant. Als er een fijn feest georganiseerd wordt, dan staat dat in de krant. Als er een plein mooi heraangelegd is of de criminaliteit is gedaald, dan doen we niets liever dan dat uitsmeren over zes kolommen. Geef ons een democratisch politicus die zich in het hart van de wijken begeeft, naar de mensen luistert en duurzame netwerken opbouwt, we zullen hem een ganse dag volgen en de reportage paginagroot brengen. Heikel punt is wel dat vele initiatieven om een wijk weer leefbaar te maken, bedacht zijn door intellectuelen, en dus soms moeilijk in een populaire krant passen. Ik denk aan dansgezelschappen die – gratis dus laagdrempelig – een festival houden in de Seefhoek. Of kunstenaars die leegstaande winkeletalages vullen met bizarre beelden of experimentele muziek spelen in de Abdijstraat.
Op dit ogenblik behoren het Vlaams Blok, een gevoel van onbehagen, en een overmatige fixatie op misdaad tot de populaire cultuur, net zoals VTM ertoe behoort, en Het Laatste Nieuws, en Jo Vally, en het Echt Antwaarps Teater. Meer dan tien jaar lang al proberen linkse intellectuelen die ongewenste elementen uit de populaire cultuur te verwijderen door er “een positief alternatief” voor te bieden: lees het volk een cultuur op te dringen die de intellectuelen zelf bevalt, meestal aangeduid met ‘populair maar toch kwalitatief’. De D-dag, Think of One, De Morgen, de Zomer van Antwerpen. Die strategie heeft niet gewerkt, omdat ze uitgaat van een fundamenteel – en in vele gevallen moedwillig – onbegrip en gebrek aan respect voor die bestaande populaire cultuur. Zelfs al deel je het wereldbeeld niet van een kansarme volksmens uit de Stuyvenberg, zelfs al is het je doel hem op termijn anders tegen zijn wijk en de andere wijkbewoners te laten aankijken, dan nog mag hij niet de indruk krijgen dat je zijn identiteit, zijn culturele voorkeuren en maatschappelijke opvattiungen a priori verwerpt. Contact start met volslagen gelijkwaardigheid en respect voor elkaar.
Rogiers heeft gelijk als hij zegt dat er achter het ‘foert’ van de verzuurde burger net de schreeuw zit om aandacht, om betrokkenheid, om contact, en dat we inderdaad, zoals tientallen politici ook al jaren zeggen, “beter moeten luisteren” naar wat die foert-mensen “echt willen zeggen”. Alleen zal die verzuurde burger enkel met jou willen praten als je bereid bent het te hebben over onderwerpen die hem na aan het hart liggen, en daar horen onvermijdelijk verloedering, misdaad en het Blok bij. Je hoeft die burger niet naar de mond te praten, hij zal het zelfs aanvaarden dat je het oneens met hem bent, maar als je die onderwerpen uitsluit – hetzij omdat je heilig gelooft in een cordon sanitaire, hetzij omdat je de burger bij het eerste ‘verkeerd’ woord bedelft onder een stortvloed aan ‘correcte’ argumenten die hij al honderd keer gehoord heeft en niet gelooft – dan wordt het een dovemansgesprek. Uiteindelijk zullen we allemaal over misdaad, angst en het Vlaams Blok moeten gaan praten. Waarom de populaire media verweten wordt dat zij ermee begonnen zijn, het is me een raadsel.
Daarom ben ik het ook oneens met Rogiers als hij het heeft over een te veel aan contact en een gebrek aan afstand. Natuurlijk is populisme verderfelijk, maar afstand heeft de laatste jaren te vaak geleid tot een gebrek aan respect. Als Rogiers schrijft dat we moeten luisteren naar “wat de mensen echt bedoelen”, dan hoor ik onwillekeurig een Agalev-schepen zeggen: “U zégt wel dat u meer politie wil, maar eigenlijk wil u een nieuw speelplein.” De journalist of politicus als psychotherapeut, die zijn interpretatie van wat ‘de burger echt bedoelt’ zo stuurt dat de burger ‘eigenlijk’ bedoelt wat de politicus graag wil horen. Eigenlijk gaat het over vervreemding. Eigenlijk gaat het over te weinig groen en culturele voorzieningen. Natuurlijk gaat het ook daarover. Maar het gaat in de eerste plaats over drie keer overvallen worden voor je eigen deur, en over de inbraak bij de buren. Zolang dat niet erkend wordt, zal de lastige en zure burger blijven morren.
We moeten eerst luisteren naar àlles wat de verzuurde burger zegt, ook de zaken die we liever niet willen horen of waar we het oneens mee zijn, voor we zijn betoog kunnen beginnen relativeren. Laten we beginnen met zoveel mogelijk contact te zoeken, relativeren en afstand scheppen kan later nog wel. Je moet vertrouwen winnen voor je mensen van idee kunt doen veranderen. Dat is alvast wat de populaire pers al jaren – dikwijls met succes – probeert en waarvoor ze al evenveel jaren bakken kritiek over zich heen krijgt. Als die kwam van mensen die – dankzij hun speelpleintjes, Zomers van Antwerpen en kunst-in-leegstaande-etalages – erin geslaagd waren de verzuring gevoelig terug te dringen, ik zou beschaamd mijn mond houden. Nu dat niet het geval is, moet ook ik me vaak inhouden om niet verbitterd mijn rug te draaien naar de Enige Ware Linkse Leer.
U hebt gelijk, ik heb één en ander eenzijdig weergegeven. Ik ben zelfs vast ergens demagogisch geweest, en nu u dat ontdekt hebt, mag u dit hele artikel honend van tafel vegen. In Eigen schuld eerst staan veel terechte punten van kritiek aan het adres van de populaire pers. Vergeef mij dat ik die niet heb aangehaald. Ik ben Filip Rogiers alvast heel dankbaar voor de erkenning die hij geeft aan populaire programma’s als Zwart/Wit en boekskes als Dag Allemaal. Het is de eerste keer dat ik dat een journalist van een kwaliteitsblad heb weten doen. Laten we hopen dat anderen volgen, en dat – vooruit, ik zal het toegeven – ook populaire journalisten iets minder schamper doen over het werk van hun gestudeerde collega’s. Willen we komen tot een goede journalistiek, die contact heeft met de lezers, onderwerpen aantrekkelijk kan presenteren en voldoende afstand en nuance kan bewaren, dan zullen we af moeten van ‘kwaliteit’ en ‘populair’, en zeker van het afschuwelijke ‘populair maar toch kwalitatief’. We moeten af van de minachting voor populaire cultuur, en van het wantrouwen tussen volksmensen en groenlinkse tweeverdieners.
Misschien moeten we ook af van essays en artikels die zeggen wat we nog allemaal moeten doen. We moeten veel. Eens denken waar we mee zullen beginnen.