Ook rechts heeft zijn 1968

De Standaard, 14 april 2018.

 

Volgende vrijdag, 20 april, is het precies vijftig jaar geleden dat Groot-Brittannië in rep en roer stond. Oud-minister en Tory-parlementslid Enoch Powell hield toen zijn beroemde rivers of blood-rede, waarin hij zich uitsprak tegen massa­migratie en tegen de soumission van de politiek-correcte elite die, bang om racistisch genoemd te worden, de nationale identiteit uitverkocht en de gewone Brit verraadde. Daarmee wrikte hij een nieuwe breuklijn open in de Britse (en Europese) politiek. Als Martin Luther Kings I have a dream dé iconische toespraak is voor al wie droomt van het broederlijk samenleven van mensen van alle kleuren en culturen, dan is de toespraak van Powell het equivalent daarvan voor al wie meent dat die droom een nachtmerrie zal blijken.

 

Achteraf is het niet zo makkelijk te begrijpen waarom precies die toespraak, voor een besloten publiek, het kreupelhout wegmaaide en de kloof in zijn onpeilbare diepte liet zien. Powell was zeker niet de eerste om uit te halen naar het migratie­beleid van zijn land. Het Verenigd Koninkrijk kende al sinds de late ­jaren 1940 een sterke instroom uit de (voormalige) kolonies, en al sinds de late jaren 1940 was daar verzet tegen, ook in Powells eigen partij.

 

Was het omdat hij, als academicus en intellectueel (hij was een kenner van de klassieke oudheid), zulke volkse sentimenten verwoordde? Waren het de pers en zijn eigen partij die zich luidkeels van hem afkeerden, die hem tot een martelaar maakten? Of was de tijd gewoon rijp, nu de Labour-regering wetgeving tegen racisme en discriminatie invoerde, net op het moment dat veel blanke Britten het gevoel kregen dat zij de gediscrimineerde minderheid werden?

 

Hardwerkende Brit

Met de discussies van vandaag in het achterhoofd, is het de moeite om de toespraak te herlezen. (Online vindt u de tekst.) Powell voert bij aanvang een anonieme arbeider op: een fatsoenlijke, hardwerkende Brit, die aankondigt dat hij van plan is om samen met zijn familie naar het buitenland te verhuizen, want ‘over 15 à 20 jaar ligt de blanke hier onder de knoet van de zwarte’. Vervolgens anticipeert Powell op de verontwaardiging van de weldenkenden, omdat hij het aandurft om die woorden zelfs maar te herhalen. Nochtans is het zijn plicht, als volksvertegenwoordiger, om te zeggen wat honderdduizenden stilletjes denken. Waarna hij een demografische projectie maakt: als we ons immigratiebeleid niet aanpassen, zal tegen het jaar 2000 tien procent van de Britten van vreemde afkomst zijn. (Daar zat hij niet zo ver naast.) Dat was veel te veel om nog op integratie te kunnen hopen.

 

Maar in plaats van de instroom te stoppen, gaf Labour, met zijn wetgeving tegen zogenaamd racisme, de vreemden net de wapens om zich af te keren van de Britse samenleving. Zoals de sikhs, die op dat ogenblik actie voerden om hun tulband te mogen ophouden als chauffeur bij het openbare vervoer. ‘Men heeft er belang bij,’ waarschuwde Powell, ‘om etnische en religieuze verschillen in stand te houden en te benadrukken, met de bedoeling om eerst alle mede-immigranten, en daarna de rest van de bevolking te overheersen.’ En het waren dezelfde naïevelingen die in 1930 de ogen sloten voor het gevaar van de nazi’s – de journalisten, en de aartsbisschoppen in hun paleizen – die ook nu blind waren voor dit nieuwe gevaar. Waarna Powell de zin uitsprak waarmee, mutatis mutandis, de toespraak in zijn geheel benoemd zou worden, de zin die tegelijk een geleerd citaat was en een schreeuw uit de onderbuik: ‘Net als de Romein’ – hij verwees naar Vergilius – ‘zie ik de rivier Tiber schuimen van het bloed.’

 

Brexit

Ik herhaal: dit zijn woorden van een halve eeuw geleden. Een optimist kan denken: van al die apocalyptische voorspellingen is niet veel terechtgekomen. Een pessimist kan denken: de spanningen van toen zijn dezelfde als die van vandaag.

 

Zelfs de woorden van toen zijn die van vandaag. Men zegt dat Groot-Brittannië uit de EU gestapt is uit verzet tegen migratie. Maar ook vóór de toetreding wilden de Britten hun oude land al terug. Ik vraag me zelfs af of de migraties die specifiek het gevolg waren van het lidmaatschap, dat gevoel van culturele vervreemding nog fundamenteel hebben gewijzigd.

 

Rassenrellen

Ik breng de toespraak ook in herinnering omdat er, in de herdenkingsartikels over 1968, meestal alleen aandacht is voor wat er ter linkerzijde gebeurde. 1968, dat zijn de Vietnamprotesten, de studenten­revoltes, feminisme en seksuele vrijheid. De enige rol die aan rechts wordt toebedeeld, is die van het ­onderspit delven. Zelfs ter rechterzijde heeft die overtuiging wortel geschoten. Daar stelt men zich 1968 voor als het eigen Nakba, het moment waarop ze uit hun land verdreven werden en moesten toezien hoe een vreemd volk hun cultuur overnam. Pas nu keren ze terug uit ballingschap.

 

Dat is onzin. Niet alleen de linkse studenten in Europa lieten zich inspireren door wat er in de VS gebeurde. Powells toespraak vond plaats tegen de achtergrond van ­hevige rassenrellen in de Amerikaanse steden. De strijd tegen racisme, die vandaag vooral herinnerd wordt in het licht van Kings ‘geweldloze verzet’ en zijn John Lennon-achtige I have a dream, was een bittere en agressieve fase ingetreden. Niet de progressieve Democraat ­Hubert Humphrey, maar Richard Nixon werd in 1968 tot Amerikaans president verkozen, door slim in te spelen op het onbehagen van de Amerikanen die hij de silent majo­rity noemde, kleinsteedse blanken die genoeg hadden van het oproer, dat ze associeerden met de zwarte strijd en links activisme.

 

Door die culturele kloof open te leggen, bepaalde Nixon de dynamiek van de Amerikaanse politiek tot de dag van vandaag. Ook in Europa legden velen het verband tussen het geweld in Washington DC en ­elders, en de ondertussen duidelijk zichtbare aanwezigheid van niet-Europese migranten in Parijs, Londen en, niet veel later, Brussel en Amsterdam.

 

Migratiestop

Enoch Powells vete met het Tory-establishment zou alleen maar erger worden. In 1974 verliet hij de partij. Maar zijn ideeën behielden hun aantrekkingskracht. Midden jaren 1970 hadden alle Europese landen een migratiestop doorgevoerd. Vanaf toen begon het armworstelen dat we vandaag nog altijd kennen. Links klaagde racisme en discriminatie aan, eiste stemrecht en de regularisatie van illegalen. Rechts had het over criminaliteit en sociaal profi­tariaat, eiste de inperking van ­gezinshereniging en een actieve terugkeerpolitiek. En de grote par­tijen van het centrum, die wisten niet wat ze wilden.

 

Een nieuwe breuklijn was geboren.