Quid N-VA?

Dit is mijn laatste artikel als ombudsman van De Standaard. Na vijf jaar is het tijd om andere wegen in te slaan.

 

Om af te sluiten, wil ik nog één vraag behandelen, meer een verwijt eigenlijk, dat de krant met grote regelmaat voor de voeten is geworpen. In één woord luidt dat: partijdigheid. In vier: partijdigheid tegen de N-VA. Of het écht de vaakst gestelde vraag is weet ik niet, ik heb nooit de tijd gevonden om alle klachten op te lijsten (lap! misleidende inleiding!) maar als ik die vijf jaar overschouw, dan herinner ik me in de eerste plaats de intense, vaak wederzijds frustrerende gesprekken met lezers – partijleden, kiezers, en niet-kiezers die niettemin vinden dat de partij soms zinnige dingen zegt – die zich ergeren aan wat zij ervaren als een bevooroordeelde houding.

 

Verwonderlijk is dat niet. Ik ben ombudsman geworden in juni 2011, een jaar na de monsteroverwinning van de N-VA in de federale verkiezingen. Er zijn dus sowieso veel Vlamingen die het eens zijn met de partij. De Standaard is bovendien historisch gegroeid uit de Vlaamse Beweging, maar heeft daar sinds het eind van vorige eeuw meer afstand van genomen. Vandaag geeft ze vaak een forum aan uitgesproken kritische auteurs. Vlaamsnationalistische lezers ervaren dus een mismatch. Daarbovenop heb ik, zoals zovelen, de indruk – al kan ik het natuurlijk niet bewijzen – dat de partij bewust een aantal mediatitels regelmatig en systematisch aanvalt, om daarmee de eigen achterban te enthousiasmeren en te verenigen in een gezamenlijke strijd.

 

De afgelopen jaren heb ik af en toe kwesties behandeld die met dat verwijt samen hingen, maar dat was altijd naar aanleiding van één nieuwsverhaal. (Waarom maakt de krant zoveel heibel over dat regenboog-t-shirt? Of over die dansende moslims?) Een systematisch onderzoek naar het voorkomen van politieke partijen in de berichtgeving had ik evenwel nog nooit gedaan. Omdat het me ondertussen ook zelf intrigeerde, wilde ik dat als afsluiter nog doen.

 

Regering en Vlaanderen winnen

 

Drie maanden lang (in januari, februari en maart 2016) heb ik alle artikels bijgehouden waarin Belgische partijen en politici vernoemd worden, en die verschenen zijn op de voorpagina en in de secties Vooraan, Politiek en Binnenland (samen 857 artikels), en in de opiniestukken (129). (Hoe ik geteld heb en waarom, vertel ik hieronder.) Daar vallen interessante zaken uit af te leiden.

 

Bijvoorbeeld. Dit is de verdeling van de partijen, zoals die voorkwamen in de 857 stukken die in de onderzochte periode vooraan in de krant gepubliceerd zijn:

 

 

U wil beginnen over die enorme balk ter linkerzijde, ik weet het. Geen nood, we komen ertoe. Maar eerst iets anders. Kijk eens hoe sterk de Vlaamse partijen de Franstalige domineren. Zelfs de MR – dat de premier levert! – staat pas vijfde, na de eerste Vlaamse oppositiepartij. De PS, met 31% van de Waalse stemmen de belangrijkste oppositiepartij (en regeringsleider in Brussel en Wallonië), kwam in slechts 7% van de stukken tersprake. Laten we Charles Michel buiten beschouwing, dan staat de Franstalige politicus die op die drie maanden het vaakst vernoemd werd (Jacqueline Galant) pas op de 25ste plaats. Sterker: in de hele top-50 van politici in het nieuws, staan er slechts vijf Franstaligen.

 

Je kan zeggen: logisch, De Standaard is een Vlaamse krant, die schrijft voor Vlaamse lezers. Da’s juist, maar dit verschil is wel heel groot. Ook wat Franstalige partijen doen, heeft relevantie voor Vlaanderen.

 

Wat valt verder op? De grote dominantie van de regering over de oppositie. (En wat je niet ziet op de grafiek, maar wel in de lijst met meest genoemde politici: die van de federale regering over de Vlaamse. De eerste politicus op Vlaams niveau, Geert Bourgeois, staat pas op de elfde plaats.)

 

Beide vaststellingen komen nog extra uit de verf als je het voorkomen van de partijen in de verslaggeving afzet tegen hun electoraal resultaat in de laatste federale verkiezingen:

 

 

Alle Vlaamse partijen scoren hoger dan hun verkiezingsresultaat (met uitzondering van Vlaams Belang en PvdA), de Franstalige een pak lager. En het verschil tussen de balken is veel groter voor de Vlaamse regeringspartijen dan voor de Vlaamse oppositie. Dat de linkse oppositie ‘fors boven haar gewicht bokst’ in de berichtgeving, zoals een lezer me onlangs nog voor de voeten wierp, valt dus zeker niet uit deze cijfers op te maken, integendeel.

 

Maar u wou over de N-VA praten

 

En jazeker. Binnen de regering, dat hebt u goed gezien, valt het enorme overwicht op van de N-VA. 54% van alle artikels op Binnenland en Politiek, 465 van de 857, vermeldden de N-VA. De tweede vaakst genoemde partij, CD&V, scoort bijna 20% minder.

 

Die dominantie is nog opvallender als je kijkt welke politici er het vaakst vermeld zijn:

 

  1. Jan Jambon
  2. Bart De Wever
  3. Charles Michel
  4. Johan Van Overtveldt
  5. Theo Francken
  6. Koen Geens
  7. Kris Peeters
  8. Maggie De Block
  9. Wouter Beke
  10. Gwendolyn Rutten

 

Vier van de vijf vaakst vernoemde politici zijn N-VA’ers.

 

Een aantal verklaringen liggen voor de hand. Om te beginnen is de N-VA de grootste Vlaamse partij. Haar ministers hebben bevoegdheden (asiel en migratie, financiën, binnenlandse zaken) die zeer vaak in het nieuws zitten. Bovendien is het een partij die, vaker dan andere, ideologisch de puntjes op de i zet, en daardoor ook meer door de andere partijen (ook binnen de eigen meerderheid) bekampt wordt. De controverse die daardoor ontstaat, katapulteert de N-VA hoger in de nieuwshiërarchie.

 

Maar betekent dat dan ook dat de partij negatiever in het nieuws komt? Om dat te weten te komen, heb ik de vermeldingen van de partijen opgesplitst in positieve, neutrale, en negatieve. Dat is al een veel heikelere oefening, en ik vraag u dan ook met aandrang om onderaan te lezen hoe ik dat gedaan heb. Bref: het gaat niet alleen om stukken waarin de krant zelf een negatief oordeel velt (bijvoorbeeld in een analyse), maar ook (in meerderheid) om stukken waarin politici kritiek geven op elkaar.

 

Dit was het resultaat:

 

 

Alle partijen komen in meerderheid neutraal aan bod. De N-VA kwam iets vaker positief en ook vaker negatief in het nieuws. Dat komt doordat minister Jambon (met de terreur) en staatssecretaris Francken (met de vluchtelingencrisis) in het oog van de storm stonden, en door de conflicten met CD&V. Voor een stuk is het ook te verklaren door het feit dat de N-VA sowieso het méést in het nieuws zat. In verhouding is het immers de MR die de kroon spant inzake negatieve vermeldingen: 26% van de verhalen over de MR waren negatief, tegenover 19,5% van de verhalen over de N-VA, en 13% van de verhalen over CD&V. Dat de MR het slechtste scoort was te wijten aan ministers Marie-Christine Marghem en Jacqueline Galant, die in de onderzochte periode veel negatieve pers kregen. (Galant moest later zelfs ontslag nemen.)

 

De linkse partijen SP.A en Groen komen zeker niet vaker positief in het nieuws, wel in verhouding vaker neutraal. Aangezien ze niet zelf beleid maken, worden ze minder vaak onder vuur genomen, maar krijgt ze ook minder vaak bloempjes toegeworpen.

 

Opinie

 

Al bij al denk ik dat het verschil in teneur tussen de partijen binnen de grenzen van het redelijke valt. Maar dat verandert als we onze blik richten op de sectie van de krant die expliciet gewijd is aan het laten botsen van meningen: Opinie.

 

 

(Ook hier vallen er trouwens wel meer onevenwichten te melden, met als meest opvallende dat slechts 25 van de 129 opiniestukken geschreven werden door een vrouw. Maar daar gaat het hier nu niet om.)

 

De verhouding tussen de partijen is dezelfde als op de politieke pagina’s: de N-VA leidt met een enorme voorsprong (72 van de 129 opiniestukken waarin een partij wordt vernoemd, dat is 56%). Maar omdat er in opiniestukken bijna per definitie kritiek wordt gegeven, is de bulk niet neutraal zoals in de politieke verslaggeving, maar negatief – zéker bij de N-VA. Op die drie maanden tijd zijn er 47 opiniestukken verschenen waarin de N-VA bekritiseerd werd – tegen slechts 21 voor CD&V, 17 voor Open VLD, 8 voor de SP.A, 5 voor de MR en één voor Groen.

 

Veel lezers hebben met een beschuldigende vinger naar de columnisten gewezen, en die spelen inderdaad een grote rol. Zowel Dyab Abou Jahjah als Marc Reynebeau wijdden vijf van hun dertien columns aan de N-VA. Bij Paul Goossens waren dat er drie van de zes, bij Beatrice Delvaux vijf van de zeven. Terzijde: hij staat officieel niet op Opinie (wel ernaast) dus heb ik hem er niet bijgerekend, maar Jo Van Damme doet nog beter: van de 13 satirische Parbleus die hij in januari, februari en maart publiceerde, staken er negen de draak met de N-VA.

 

Er zijn daar best verklaringen voor te bedenken. Opnieuw zou je kunnen zeggen dat de partij nu eenmaal de grootste is, de machtigste ook, en de machtigste moet kunnen verdragen dat hij de wind van voren krijgt. De partij beheert departementen waar een fel en gepolariseerd debat over woedt, en profileert zich ook alsmaar meer als de uitdagende woordvoerder van één van die polen. Het is duidelijk dat dat ervoor zorgt dat tegenstanders van de N-VA – gedreven door een gevoel van grote urgentie, er staat veel op het spel – sneller geprikkeld worden om opiniestukken te schrijven dan tegenstanders van CD&V of Open VLD.

 

Niettemin begrijp ik dat lezers met sympathie voor de N-VA, als ze de opiniepagina’s lezen, denken: ‘Mijn partij wordt nu eens altijd door de mangel gehaald.’ Het is niet altijd mogelijk of wenselijk om een ‘politiek evenwicht’ te betrachten op een opiniepagina, maar in dit geval vind ik het onevenwicht wel erg groot.

 

Scheur

 

De discussie speelt zich natuurlijk niet af in het luchtledige. Over de hele Westerse wereld voelen nationalisten zich vervreemd van de mainstream pers, en de cultuur die die vertegenwoordigt.

 

En niet enkel zij. Ik heb al eerder geschreven dat er sterke gelijkenissen zijn tussen hoe moslims zich verhouden tot de dominante, officiële Vlaamse cultuur, en hoe Vlaamsnationalisten zich ertoe verhouden. Beide voelen zich niet geaccepteerd – zelfs uitgestoten, gestigmatiseerd en belachelijk gemaakt. Beide hebben een gelijkaardige theorie over hoé die dominante cultuur zijn overwicht behoudt – door zijn eigen waarden en overtuigingen, en de aanwezigheid van gelijkgezinden op sleutelposities, als natuurlijk en vanzelfsprekend voor te stellen (aan de ene kant noemt men die niet-nadrukkelijke, “evidente” manier om de macht te behouden structureel racisme of white privileges, aan de andere kant spreekt men van politieke correctheid). En beide zien de mainstream media als voornaamste poortwachter van die onderdrukkende orde. Het is daar dat de islam systematisch wordt geassocieerd met terreur en onderdrukking. Het is daar dat de gewone Vlaming systematisch wordt voorgesteld als racistisch en ongastvrij. Het is daar dat de beeldvorming wordt gemaakt waar wij ons iedere dag tegen moeten verzetten.

 

Voor een krant als De Standaard is dat, net als voor de VRT en vele andere grote media, een enorm probleem. De Standaard heeft zich altijd geprofileerd als een sociaalvoelende centrumkrant. Maar wat als het centrum zelf geproblematiseerd wordt? Wat als het niet meer gezien wordt als ‘het redelijke midden’ tussen twee of meer radicale stromingen, maar een machtsblok op zichzelf, een vijandige cultuur die bestreden moet worden?

 

Ging het enkel om de faire vertegenwoordiging van de N-VA in de krant, dan was het simpel. Op de opiniepagina’s moet er duidelijk werk gemaakt worden van meer rechtse stemmen. Wat de rest van de berichtgeving betreft, zit het probleem eerder in de hoofden van de Vlaamsnationalistische lezer. Als die meer oog zou hebben voor alle keren dat Johan Van Overtveldt, Geert Bourgeois, Ben Weyts, Jan Peumans, Jan Jambon, Philippe Muyters, Steven Vandeput, Siegfried Bracke, Peter De Roover, en zelfs Theo Francken, Liesbeth Homans en Bart De Wever op een neutrale manier in het nieuws zaten, dan zou hij de keren dat die politici duidelijk kritisch besproken worden, wellicht minder als een partizane aanval beschouwen.

 

Maar als je ’t bekijkt binnen die bredere cultuurstrijd, dan zie ik niet zo snel een oplossing. Ik weet ook niet of de lezers die zich vervreemd voelen van de pers, precies weten over welke krant ze wél tevreden zouden zijn. Wil men dat de krant radicaler en consequenter is in haar pluralisme? Voor iedere Abou Jahjah een Gerolf Annemans, voor ieder opiniestuk tegen kernenergie één pro? Wil men een krant die, als de small state in de conservatieve wensdromen, zich uitgekleed terugtrekt op haar basistaak, het onthecht opsommen van feiten – en laat de burger, met de hulp van Facebook en rechtstreeks communicerende politici, daar dan maar zelf zijn oordeel over vormen? Of wil men net een krant die zijn taak maximaal invult, een krant die zich als zelfbewuste speler, met een duidelijke visie, op het middenveld begeeft? Accepteert men nog dat een krant zijn eigen koers vaart? Of ziet men de pers als een publieke dienstverlener, die er voor iedereen moet zijn, en die in die taak faalt zodra hij een gemeenschap tegen de haren in strijkt? Wil men een krant lezen voor een groot en divers publiek, of een voor de eigen groep?

 

En wat ik me ook steeds vaker afvraag. Zal de reëel bestaande journalistiek, met al zijn tekortkomingen, ooit opkunnen tegen het ingebeelde ideaal waar zoveel kritische burgers van dromen, en waar ze van beweren dat ze het ergens op het internet een keertje zijn tegengekomen?

 

Ik weet het niet. In de loop van de afgelopen vijf jaren ben ik, geconfronteerd met de stelligheid van zovelen, de mijne verloren.

 

Ik ben benieuwd of ik ze ooit terugvind.

 

**

 

Hoe heb ik dit onderzoek gedaan?

 

Wie de afgelopen vijf jaar weleens een ombudsstuk van mij gelezen heeft, weet dat ik graag tel. Dat komt omdat ik me al heel lang erger aan mediakritiek die vertrekt vanuit een buikgevoel. Mensen lezen één stuk dat hen stoort, en veralgemenen meteen naar de hele berichtgeving. Als ombudsman dacht ik: ik wil dat toch eerst zeker weten, voor ik de redactie adviseer om er iets aan te doen. Dus probeerde ik telkens een zo groot mogelijke hoeveelheid artikels te analyseren.

 

Zoals onderzoekers weten, bestaan er veel manieren om tendenzen in de berichtgeving te meten. Voor dit onderzoek naar de politieke berichtgeving heb ik gekozen voor de meest eenvoudige: ieder stuk waarin een partij genoemd werd – zelfs zijdelings, in één zin – werd meegerekend voor het resultaat van die partij. Als er meerdere partijen in één stuk voorkwamen, werd dat stuk voor ieder van die partijen meegeteld. En als een stuk negatief uitdraaide voor partij X, maar positief of neutraal voor partij Y, dan kreeg partij X voor dat stuk een negatieve score, en partij Y een neutrale of positieve.

 

Dat verklaart meteen waarom de percentages niet tot 100% optellen.

 

Ik heb dus geen rekening gehouden met het relatieve gewicht van het artikel binnen de krant (staat het op de voorpagina of niet, is het een kopstuk of niet, staat er een foto bij of niet) en al evenmin met het relatieve gewicht van de partij binnen het artikel (een interview van drie pagina’s met Vincent Van Quickenborne, waarin in één passage CD&V genoemd werd, kreeg dus één punt voor Open VLD en één voor CD&V). Dat deed ik om het onderzoek niet hopeloos complex te maken: in de meerderheid van de politieke stukken worden meerdere partijen genoemd, het is onbegonnen werk om telkens het precieze gewicht van iedere partij te berekenen. (Moet je dan ook gewicht toekennen aan een vermelding in de titel of de inleiding, aan de foto, aan…?) De tweede reden is dat ik eraan twijfel of lezers meer belang hechten aan grotere stukken: ik ben even vaak in debat gegaan over kortjes. Met name de eerder lichtvoetige rubriek ‘Kreten en Gefluister’, die uit ultrakorte berichtjes bestaat, werd er meermaals van beschuldigd om partijen in een negatief daglicht te stellen.

 

Door die keuze om iedere vermelding te tellen loop ik natuurlijk het risico dat een partij héél veel vermeldingen krijgt, terwijl ze eigenlijk alleen maar zijdelings in mini-artikeltjes voorkomt. Ik kan u geruststellen: dat komt weinig voor. In de meeste artikels spelen partijen die vernoemd worden, wel degelijk een significante rol. Door iedere vermelding te tellen, ten slotte, kun je goed zien hoe dominant één politiek merk (in dit geval de N-VA) wel niet is in het hedendaagse politieke debat.

 

De telling van de positieve, neutrale en negatieve vermeldingen is moeilijker, omdat zo’n beoordeling inherent subjectief is. Talrijk zijn de keren dat ik met een lezer in discussie gegaan ben, omdat die lezer er van overtuigd was dat een artikel blijk gaf van vooringenomenheid, terwijl ik een gortdroge weergave van een persconferentie las. Lezer gefrustreerd: die ombudsman is verblind door zijn politieke overtuiging. Ombudsman gefrustreerd: die lezer wordt verteerd door zijn politieke overtuiging. Om dat te vermijden heb ik me bij de beoordeling trachten te houden aan een aantal principes. Een artikel werd als ‘negatief’ geclasseerd als er ofwel door de krant zelf, ofwel door een derde partij (meestal een andere politicus) in aantoonbaar kritische bewoordingen over een politicus of een partij gesproken werd. Ging het om een conflict tussen twee partijen, dan probeerde ik naar de balans te kijken: als de boventitel bijvoorbeeld luidde “Ook CD&V hekelt nu ‘verrottingsstrategie’ van Bart De Wever” (DS 1 maart 2016) en de eerste zes paragrafen worden gewijd aan kritiek van andere partijen op de N-VA, dan telde ik dat stuk als negatief voor N-VA, ook al komt er aan het eind van het stuk een uitgebreid weerwoord. Als een stuk echter een discussie tussen twee partijen neutraal navertelde, waarin ze ieder even vaak aan het woord kwamen, dan was dat stuk ‘neutraal’. Dat een stuk het label ‘negatief’ meekreeg zegt dus niets over eventuele vooringenomenheid van de redactie: het is zeer normaal dat partijen soms negatief in het nieuws komen. Ik was enkel op zoek naar grote verschillen. Maar in de politieke berichtgeving waren die er dus niet.

 

Bij opiniestukken ligt de indeling meer voor de hand. Een opiniestuk is negatief voor een partij als de schrijver de partij ergens over bekritiseert. Als ‘neutraal’ telde ik die stukken waarin een partij gewoon vernoemd werd, meestal slechts zijdelings, en ook stukken die geschreven waren door een mandataris van die partij, maar zonder dat er in het stuk de lof over de partij werd gezongen. ‘Positief’ ten slotte waren die stukken waarin een partij expliciet geprezen werd.

 

Zoals u leest, heb ik enkel dié opiniestukken bekeken waarin een politieke partij of een politicus bij naam genoemd werd (of als er duidelijk impliciet naar wordt verwezen, zoals wanneer er over ‘de bevoegde staatssecretaris’ gesproken wordt en dat alleen maar Theo Francken kan zijn). Die 129 maken 29% uit van de 446 opinie-artikels die in totaal in de onderzochte periode verschenen zijn. Hoewel ook uit die andere ideologische voorkeuren kunnen worden afgeleid, is het onbegonnen werk om die te tellen en met elkaar te vergelijken. Een discussie over onderwijs kent immers andere tegenstellingen dan een over euthanasie, over mobiliteit, of over het asielbeleid.

 

Bovenstaand stuk is een bewerkte versie van het essay dat op 2 juli 2016 in De Standaard verscheen. Het oorspronkelijke stuk kunt u hier lezen. Het laatste deel, na de tussenkop “scheur”, is grondig herschreven om beter uit te drukken wat ik bedoel.