Strangers veur altaait, tot spaait van wie ?t benaait

Negen jaar geleden alweer, in mei 2002, gaven De Strangers er – na een carrière van 50 jaar! – de brui aan. Toen al leken ze een relict uit het verleden. Maar keskeschiet-nog-aan-toe: hun herinnering lijkt in de Koekenstad niet klein te krijgen. Er loopt een Strangers-revue met Luc Caals, de (nochtans dure) 20-cd-box met ‘Al ons liekes’ is volledig uitverkocht, Carl Huybrechts lanceerde pas een groep die zich ‘De Nief Strangers’ noemt, en tot overmaat van ramp heeft VTM de sitcom ‘De Strangorianen’ heruitgebracht op dvd!

Eerst een bekentenis, dan zijn we daar vanaf: ook ik ga huilen bij Aantwaarpe gaa zé ga veur maaa. Ik ga tevens huilen bij ‘Zij gelooft in mij’ van André Hazes en ‘Painkiller’ van Judas Priest, maar daar gaat het nu niet om: speel mij iets van De Strangers, Gaston en Leo of Wannes Van De Velde, toon mij een Rubens, Sint Anna strand, het café waar Jan Zonder Vrees nog heeft gewoond of dat iconische silhouet van de Onze Lieve Vrouwentoren, desnoods ingewerkt in een kanten broderie, en lap, het spel zit op de wagen. Er is iets met het Antwerpenaar-zijn dat verder alleen Serviërs en Noord-Ieren herkennen: wij worden geboren met een gemoed van Pavlov, een extra klein, dat spontaan volschiet zodra de officieel erkende symbolen van onze premetropool worden getoond, vernoemd, gesuggereerd of verzwegen. Dus ja, ik zeg dat hier luid en fier: ja, ik heb vrijwillig een ganse namiddag tussen meer dan zevenhonderd bejaarden gezeten om naar Luc Caals te kijken. In wielerhosen. Luc Caals, niet ik. En wie daarmee spot is een snob.

Tegelijk zou ik die designerbril niet waard zijn als ik niet zelf snob genoeg was om Azzek nog zou trouwen, de revue met onder meer nog Sam Verhoeven, Daisy Thijs en Ann De Winne die werd opgebouwd rond vijftig klassieke songs van De Strangers, met enige verwondering gade te slaan. Verwondering om de hoeveelheid bejaarden die er in Antwerpen nog in leven zijn: genoeg om zes voorstellingen lang een ganse Roma te vullen (wel bijna allemaal vrouwen, dat komt hard aan). Verwondering ook om de liefde voor een Antwerpen dat al vijftig jaar niet meer bestaat, dat ik zelf nooit heb gekend, en dat toch vertrouwder overkomt dan het Antwerpen dat zich al heel mijn leven rond deze Roma, de historische bioscoop- en concertzaal van Borgerhout, uitstrekt. En verwondering om de levenskracht van het oeuvre van De Strangers, een groep die toch al negen jaar gestopt is en die haar beste werk, laat ons wel wezen, tussen 1960 en 1985 heeft gemaakt.

 

Haal die grijns maar weg

 

Voor de jonkies: De Strangers startten in 1952 als vierstemmige close harmony band in de stijl van de Everly Brothers, maar echt furore maakten ze pas toen ze covers gingen maken van de hits van het moment, met een eigen, meestal komische tekst in het Antwerpse dialect. Meer dan twintig nummer-een-hits hebben ze zo gescoord, waarvan u nu ‘Bij de rijkswacht’ (‘In the Navy’, Village People) en ‘Schele Vanderlinden’ (‘Gigi l’Amoroso’, Dalida) aan het meehummen bent.

Nog voor de jonkies: u mag die smirk van uw gezicht halen. De band was briljant. Op zijn eigen manier, binnen het genre, en hij is nooit heel Humo-fähig geweest, maar wat dan nog? Zelfs op het slotconcert, toen de meeste Strangers de tachtig al naderden, klonk hun samenzang foutloos, ook in de a capella passages. En de teksten behoren tot de top van wat er aan humoristische volkspoëzie in de Vlaamse dialecten geschreven is. Wie anders bedenkt er rijmen als dat van de malafide uitbater van een Chinees restaurant: ‘Ikke kan goe make / Hua fang li / 'k weette wa da't wilt zegge / golle lakker ni.’ (Uit ‘Agget mor fret’, op ‘Shaddup your face’ van Joe Dolce.)

En ze klinken nog altijd niet gedateerd. Veeg die grijns van uw gezicht zeg ik u: ze – klinken – niet – gedateerd. Niet zozeer omdat de muziek ‘tijdloos’ zou zijn; dat zou de waarheid geweld aandoen. Het is eerder het omgekeerde: het is muziek die een tijd en al wat daarbij hoort – een bepaalde kledij, een manier van spreken, een set van waarden en normen, een gevoel voor humor – heeft bewaard als op formaldehyde. Dat blijkt heel sterk uit die revue, die zich niet toevallig afspeelt in 1958, ‘het jaar van den Expo’, en die opent met een cultureel statement:

 

Het was den tijd van de rock ‘n roll

Toen zat de kaark en de cinema vol

Toen waren d’homoseksuelen

Nog bijlange niet met zovele

 

En dat gaat verder over ‘in de cinema zaagde nog gin borste bloot’ en ‘en g'hoorde ginne gil / over abortus en de pil / of over baas in eigen buik.’ ‘Godverdomme!’ jubelde de amateur-antropoloog in mij: ‘ik stoot hier op de Essentie van de Vlaamse Volkscultuur! De cultuur van het Echt Aantwaarps Teater, Dirk Van Vooren, Jan Van Dycke, Jacques Vermeiren, Het Witte Paard in Blankenberge, Luc Caals, Gaston en Leo… Het is een cultuur die de omslag van de jaren zestig nooit gemaakt heeft! Zaken die al meer dan veertig jaar gemeengoed zijn – homo’s, werkende vrouwen, openlijk praten over seks… – worden hier beschouwd als vermakelijke nieuwlichterij. Niet als iets waar men per se tégen is, maar waar men niettemin over monkelt. “Ge wét, tegenwoordig zijn de vrouwkes geëmancipeerd hein!” Het is een cultuur waarin “da’s de moderne tijd hein” betekent: “Sinds de Tweede Wereldoorlog.”’

Wie de teksten van De Strangers erop napluist, of wie de revue goed bekijkt, ziet een Antwerpen verrijzen dat al decennia niet meer bestaat. Een Antwerpen waar vrouwen steevast ‘Jeannine’ of ‘Josephine’ – zjosfin – heten en mannen ‘Jefke’ of ‘Lowie’, een scheurkalendermoppen-Antwerpen waar vrouwen hun klep niet kunnen houden en mannen die om boodschappen gaan meewarig worden nagekeken. Een Antwerpen waar zelfs paella en spaghetti als exotische gerechten gelden, waarover de man in de straat gepijnigd kreunt: ‘Ik màg da ni! Edde ga gin stoofvlees mé wa fritte en een bitje brood?’ Een Antwerpen waar mensen ik zén schampavie zeggen als ze bedoelen dat ze ribbedebie zijn, of da’s keskeschiet als iets waardeloos is, of nen apzjaar als ze het over een zonderling hebben. ‘Zoe zeggen ze dat in ‘t Stad’ knorren Antwerpenaars dan vergenoegd, terwijl ze heel goed weten dat het een ‘cultuur-Antwerps’ is, een dode taal die symbolisch in leven wordt gehouden in dit soort revues, in de dialectprogramma’s op de lokale zender, in de gesprekken die Antwerpenaren eindeloos met elkaar kunnen voeren over hun eigen taal – ‘Wette-ga wat-da ne “taantefeir” is? Neeje? Gaa ét pertang toch Germoanse gestudeerd?!’ – of in de dialectwoordenboekjes die met enige regelmaat verschijnen.

Een Antwerpen, ten slotte, waar er opvattingen heersen over seks, relaties en het huwelijk, die doen denken aan wat daar vandaag in de hiphop over beweerd wordt. Als een vrouw nee zegt dan bedoelt ze ja. Een getrouwde man mag niks meer. Wil je een vrouw voor je winnen, zorg dan maar dat je een dikke portemonnee hebt, want een vrouwtje wil gesoigneerd worden. Mannen zitten graag met hun maten op café. Vrouwen kijven als ze hun man met zijn maten op café vinden. En als in de revue stoeipoes Jeannine wil trouwen met Luc Caals, dan wendt ze voor dat ze van hem zwanger is. Reactie van Caals: ‘Dat zie je van hier dat ik met jou trouw, trek je plan met dat kind, ik ga vrijen met iemand die de pil neemt.’

Waarop het publiek schatert en applaudisseert.

Shaggy, iemand?

 

Nief Strangers

 

Ik benadruk: wat hierboven staat, dat zijn vaststellingen, geen veroordelingen. Wie in ‘t eigen hert kijkt en eerlijk is over wat hij ziet, die begrijpt de aantrekkingskracht van een dergelijke zorgvuldig gecultiveerde nostalgie naar waarden die de Vlaming nu anderen verwijt. De aantrekkingskracht van een ideaalbeeld van het ‘volks-zijn’ ook: Jeannine heten, een schort dragen, op Sint Andries wonen voor Walter Van Beirendonck daar neerstreek, rad van tong zijn, niet onder de indruk van titels of diploma’s, de universiteit van het leven doorlopen hebben en daar écht wijs geworden zijn, niet onbeschoft of wantrouwig.

Het is een van de redenen waarom De Strangers, en de cultuur die ze belichamen, zo populair blijven. Ondanks hun officiële split in 2002 treden ze ieder jaar nog op, telkens ‘uitzonderlijk’, ‘voor het laatst’, ‘hier konden ze niet ontbreken’. Patrick Janssens vraagt hen graag voor zijn Bal van de Burgemeester. Op ‘Antwerpen Zingt’ – een meezingfestijn waar enkele tienduizenden in open lucht karaoke komen zingen, vraag maar niet verder – zijn ze steevast de speciale gasten. De twintig-cd-box ‘Al ons liekes’ uit 2005 was in een mum van tijd uitverkocht, terwijl die toch 260 euro kostte. Er is een documentaire in de maak over hun carrière, waarvan fragmenten op www.destrangers.org te bekijken zijn – ‘t is leuk om Gaston Berghmans, Yvonne Verbeeck, Jos Ghysen of Bob Davidse zich oude sketches van Frans Lamoen te zien herinneren. En tot overmaat van ramp heeft VTM enkele maanden geleden ‘De Strangorianen’ op dvd heruitgebracht, de komisch bedoelde sitcom uit 1991 waarin De Strangers paters spelen die geld willen verdienen om op bedevaart te kunnen naar Rome, om het graf van de heilige Strangorius te bezoeken. Laat ons mild blijven, en De Strangers zullen dat beamen: mja.

En nu is er dus ook opvolging. De Nief Strangers. Bij elkaar gebracht door een talentenjacht van de lokale tv-zender ATV. Op initiatief van Carl Huybrechts.

Carl Huybrechts: ‘Ik heb het altijd verschrikkelijk spijtig gevonden dat De Strangers ermee opgehouden zijn. Ook al omdat de hits van de afgelopen twintig jaar zo geen eigen Antwerpse versie gekregen hebben.’

HUMO: Wij vonden al dat er iets ontbrak.

Carl Huybrechts: ‘Elke wereldhit verdient het om verbeterd te worden met een Antwerpse tekst. Allez: I got a feeling van de Black Eyed Peas – het is toch zalig dat dat nu ‘t stoeng in de Feeling is? (begint enthousiast te zingen) ‘Ik lees de Vogue / terwijl da’k kook / En wij den Ché / Oep ‘t wc.’

HUMO: Een gouden plaat wenkt.

Carl Huybrechts: ‘Maar nee, daar gaat het ons niet om. Wij gaan deze zomer wat festivallekes doen. Wij willen gewoon een traditie in ere houden. En vooral: door met die teksten bezig te zijn, herontdek je het Antwerps taalkundig cultuurpatrimonium. Er zijn zoveel woorden die verdwijnen. Weet jij wat een stouwer is?’

HUMO: We zijn het woord al eens…

Carl Huybrechts: ‘Iemand die de voeten van onder zijn gat loopt om een vrouwke binnen te doen. En een chambrang?’

HUMO: Iets van een auto?

Carl Huybrechts: ‘Een deurkozijn. Reucht?’

HUMO: Simpel: crapuul. Ken jij consjuus?

Carl Huybrechts: ‘Stoemmelings! Labbekak?’

HUMO: Schoofzak!

Carl Huybrechts: ‘Semmele!’

HUMO: Fezele!

(Enkele uren later.) We moeten toegeven: we hadden er niet al te veel van verwacht, van die Nief Strangers. Je begint ook niet met ‘de Nief Gaston en Leo’, toch? En nee, dezelfde schwung als de meesters hebben ze nog niet in hun teksten, die af en toe wat geforceerd klinken. Maar toch: ‘Van Jut nor Jaar’, op de melodie van Amy Mc Donalds This is the life (En dan rap naar de bank / want da moest al zoe lank / En dan ook nog langs de Post / wette wa nen tember kost? /  ‘t is weeral zoe vaar weeral zoe vaar / altijd mor van jut nor jaar) is een geestige schets van het jachtige leven van een werkende moeder. En ik ben fan geworden van hun versie van Your sex is on fire van Kings of Leon, vertaald als ‘Mijn ex hee ne vrijer’.

 

Die van beneje is na eure sjoe

Weinig gevreje – algoe

A kan ni goe klappe – a is van de zee

‘t Is oek ginne rappe – den die

Jeee ooo mijn ex hee ne vrijer

Jeeee ooo hij waarkt bij den Bayer

 

Kijk, ik vind dat grappig.

Sé.