Nadat de bekende psychiater Walter Vandereycken had toegegeven dat hij seksuele relaties had aangeknoopt met sommige van zijn patiënten, regende het verontwaardiging in de pers. Voorspelbare kritiek: hij gaf het dan misschien wel toe, maar hij minimaliseerde het! Hij vond het niet zo erg! Precies zoals bisschop Vangheluwe! Maar deed Vandereycken echt? Zijn eerste woorden op Terzake: ‘Er zit daar een hele donkere bladzijde, waar ik ook moreel in de knoei mee lig. Ik heb brokstukken gemaakt die ik niet meer kan lijmen. Ik heb fouten begaan.’ Een beetje later, precies over die toestemming, zegt hij: ‘Wat is onderlinge toestemming? Het ging over volwassen mensen maar daar speelt – en da’s natuurlijk een belangrijk probleem in onze situatie – daar speelt natuurlijk ook afhankelijkheid. In welke mate kan iemand ja of nee zeggen?’ En nog wat later: ‘Je kan niet tegelijkertijd een relatie aangaan en therapie. Zelfs geen vriendschapsrelatie, moet zelfs niet seksueel zijn. Een vriend is geen therapeut, en een therapeut is geen vriend.’ Dat is toch redelijk duidelijk? Ligt het niet eerder aan ons, toeschouwers? Ons al op voorhand kwaad maken omdat die dader weer zéker geen berouw zal tonen! – en dan teleurgesteld zijn als dat toch zo is. Eisen dat hij zich verontschuldigt, en die verontschuldigingen vervolgens onmiddellijk verwerpen. We willen dat hij berouw toont, maar we willen het hem niet schenken.